ABC
Groot-Brittannië. 1913-1923
Ronald Charteris richtte in 1913 (sommige bronnen spreken over 1912) in London zijn All British (Engine) Company Ltd. op. Een aantal andere Britse motorfietsfabrikanten sloten zich bij hem aan, waaronder Sopwith. De naam werd al snel veranderd in ABC Motors Ltd. Hoofd engineering was Granville Bradshaw die zijn motorontwerp - tweecilinder boxermotor met 500cc - baseerde op die van BMW. Bradshaw ging echter verder en ontwierp in 1918 een 398cc twin met de cilinders dwars in het frame, een aantal jaren voordat BMW dit deed.
De cilinders waren van staal, de in de cilinderkop hangende ventielen werden door stoterstangen en tuimelaars aangestuurd. Een bladveer voor het vóór- en achterwiel moest voor de nodige comfort zorgen. Helaas geen succes, want na zes exemplaren stopte de productie van dit model. 1918 was overigens ook het jaar waarin ABC Motors Ltd. de verkooprechten van zijn motorfietsen verkocht aan vliegtuigfabrikant Sopwith Aviation & Engineering Company. Men richtte zich volledig op de ontwikkeling en productie van motoren. Sopwith bracht in 1920 ABC-motorfietsen op de markt, maar moest door financiële problemen deze activiteit een jaar later al weer staken.
Daarentegen ontstonden in Frankrijk licht aangepaste ABC-modellen die onder licentie tot in 1924 gebouwd werden. Producent was de Société Francaise des Moteurs ABC, die tot het vliegtuigconcern Gnôme & Rhône behoorde.
Ondertussen ontstond bij AMC Motors Ltd. een interessante alternatief voor de motorfiets: de Skootamota. Een door Bradshaw in 1919 ontworpen scooter. De eencilinder 125cc viertaktmotor was boven het spatbord van het achterwiel gemonteerd. Er zat geen versnellingsbak op. De aandrijving geschiedde direct op het achterwiel. De topsnelheid bedroeg 40 km/u en de smering moest elke vijf kilometer met de hand uitgevoerd worden. Vooral in Frankrijk vond de Skootamota gretig aftrek, mede veroorzaakt door de bekendheid die bekende artiesten en sporters eraan gaven.
In 1923 stopte men de productie van motorfietsen. Ze waren te duur vergeleken met de concurrentie.
Onder de naam ABC werden door een andere onderneming - ABC-Cycle-Company in Birmingham (GB) - ook motorfietsen gebouwd in de periode 1920-24. Deze waren uitgevoerd met een 269cc tweetaktmotor en 247cc motor van Villiers. Eveneens in Duitsland bestond ABC, gebouwd in Berlijn van 1922 tot 1925 met 149cc eencilinder tweetaktmotor. Beide bedrijven hadden geen verbintenis met ABC Motors Ltd.
AJW
Groot-Brittannië. 1927-1978
In de jaren 1920 waren er verschillende firma's die het succes van de Brough Superior trachten te kopiëren door de bouw van superieure motorfietsen. Eén van deze firma's was de door de Brit Albert John Wheaton opgerichte AJW. In zijn jeugd emigreerde hij met zijn ouders mee naar Nieuw-Zeeland. Daar toerde hij op de uit Engeland meegebrachte Coventry Eagle. John nam deze 'fiets' weer mee terug naar Engeland toen hij op zijn geboortegrond naar de universiteit ging. De 3,5 pk motor in het frame werd vervangen door een 8 pk Anzani-blok en daarvoor moest John het frame aanpassen. Dit was het begin van verschillende aanpassingen die hij deed aan diverse motoren waaronder aan die van zijn vriendin. Ietwat later dook hij achter zijn tekentafel en kwam met een sportieve motorfiets voor de jonge motorrijder. Want op basis van een marktonderzoek, dat hij had gedaan, was hieraan behoefte en voorzag de markt hier niet in. In 1926 verscheen deze volledig zelf geconstrueerde motorfiets op de weg en een jaar later startte de productie met V-twin van JAP of Vulpine met 500 of 1000 cc. Op de London Motor Show in 1928 toonde AJW de 'Super 4', een watergekoelde motorfiets met viercilinder lijnmotor, indirecte besturing en een soort ladderchassis. Karakteristiek voor deze 'fiets' was het vele plaatwerk. (Zie de foto's hieronder.) Deze motorfiets trok zo veel belangstelling op de show, dat men de politie moest bellen om het publiek terug te houden van de motor.
Een jaar na de show monteerde AJW een compressor op een 750 cc viercilinder, waarmee een vermogen van 70 pk werk bereikt. Ongekend voor die tijd! De AJW stond mede hierdoor bekend als de superieure sportmotor. Wereldwijd was er interesse tot in Litouwen, Canada en Australië.
In de jaren 1930 voorzag AJW zijn motorfietsen van 250 cc Villiers-motoren en 500 cc Rudge-, JAP- en Stevens--motoren. De laatste werden bij AJS vervaardigd.
Toen de Tweede Wereldoorlog startte besloot AJW zijn fabrieken te sluiten. Niet lang hierna werden de fabrieken vernietigd in een bombardement. Na de oorlog werd John Wheaton benaderd door RAF-officier O.J. Ball met de vraag of hij zijn bedrijf aan hem wilde verkopen. Zo geschiedde en in 1948 startte men de productie weer op met de 494 cc AJW 'Grey Fox'. In de jaren 1950 bouwde men ook motoren voor speedways, zoals de 'Speed Fox'.
De bromfiets kwam in opkomst en AJW wilde hiervan meeprofiteren door 50 cc varianten op de markt te brengen. Het was eigenlijk een FBM uit Italië die na wat aanpassingen een AJW werd. Het motortje was van Minarelli en werd gecombineerd met een handgeschakelde 3-bak. De Standard Vixen en Giulietta waren sportieve brommers die gebouwd werden door Peripoli Bros in Italië en door AJW in Groot-Brittannië werden gedistribueerd. Tot 1974 werden dergelijke activiteiten door AJW gedaan. Het jaar waarin een nieuwe firma werd gevormd: AJW Motorcycles Ltd. Grote motoren waren passé en het lijkt erop dat AJW veel van zijn oude glorie was verloren. In 1977 ging AJW op in Chinwood Ltd. welke de AJW 'Fox Cub' sportbrommer op de markt bracht met een markant design (zie laatste foto hieronder). Dit werd geen succes en in 1978 ging men failliet.
Wil je het uitgebreide verhaal lezen over AJW? Kijk dan op www.ajwmotorcycles.uk waar ook de meeste afbeeldingen van afkomstig zijn.
astra
Italië. 1931-1953
Foto boven: Astra 500 Sport uit 1934
Van 1923 tot in 1926 werden in München motorfietsen geproduceerd onder de naam Astra met 350 cc en 500 cc motoren van JAP en Blackburne. Dit merk moet echter niet verward worden met het Italiaanse merk Astra, dat door Max Turkheimer in 1931 werd geïntroduceerd. Max Turkheimer was een pionier in de motorsport en importeur van buitenlandse fabricaten, zoals Ariel. Hij leverde een grote bijdrage aan de populariteit van de motorfiets in Italië.
De Italiaanse Astra was een motorfiets met staande 175 cc eencilindermotor. De in de motorkop hangende ventielen werden door stoterstangen en klepstoters aangestuurd. De drieversnellingsbak stamde van Burman. In 1933 ging de machine in serieproductie. Vanaf 1934 uitgerust met een vierbak. De motor werd toen ietwat naar voren gekanteld. Men kon een Normal-versie en een Super-Sport-versie kopen. Hiernaast waren er 250 cc en 500 cc varianten voorzien van Ariel-motoren en een 500 cc met een motor afkomstig van de eigen tekenplank. De invloed van Ariel is overigens erg goed te zien.
Foto boven: Astra 500 uit 1937
In 1936 overleed oprichter Max Turkheimer en dat was een zwaar verlies. Zijn neef nam de firma over, maar hij werd vanwege zijn joodse afkomst ietwat later naar Duitsland gedeporteerd. Wellicht ook ingegeven door het feit dat Max Turkheimer een felle bestrijder van het nationalisme was. Niettemin kon Astra doorgaan met produceren, met een afnemende import. In 1941 introduceerde men nog een nieuwe motorfiets en diverse trikes met laadbak. Deze bleven tot eind jaren 1940 onveranderd in productie.
In 1949 omvatte het gamma een 250, 350 en 500 cc model met viertaktmotoren van eigen makelij, evenals een 125 cc tweetaktmotor. 1953 sloot Astra zijn poorten.
Avada
Nederland. 1951-1964
Foto boven: 1960 Avada Sport
Nederland kende vele, kleine bromfietsmerken in de jaren 1950. Eén ervan is te danken aan Abraham van Dam uit Alphen a/d Rijn. Hij gebruikte letters uit zijn voor- en achternaam om zijn bromfiets een naam te geven: AVADA. Maar hij begon met het monteren van hulpmotoren op fietsen. De firma Bach importeerde hiervoor de Victoria 'Vicky' zijboordmotoren en gaf een aantal fietsfabrikanten in Nederland toestemming deze te monteren. De heer Van Dam hapte meteen toe en toonde op de Jaarbeurs van Utrecht in 1951 zijn fiets met 'Vicky' FM38-hulpmotor aan het achterwiel en een telescoopvoorvork. Er was ook een transportfiets. (Zie foto's hieronder.) In 1953 werd het motorblokje verplaatst onder in het frame en werd een brandstoftank op het frame gemonteerd. Zo ontstond dus de eerste echte Avada bromfiets.
Foto boven: 1962 Avada Super Sport
Toen Bach zijn Victoria M50 op de markt bracht, wilde Avada de motor hiervan ook gebruiken, maar dat ging niet door. Noodgedwongen stapte hij over op motoren van HMW en al snel gebruikte hij ook de frames van dit merk. Dat was 1955. De Avada Super Comfort P 40 Dubbelzit en Solo kwamen op de markt. De Super Duo, Rambler, Super Sport en Scooter Comfort zijn modellen die in de tweede heflt van de jaren 1950 in het modellengamma stonden. Vanaf 1956 met frames uit Italië. Doordat HMW in 1960 failliet ging, schakelde Avada over op FBM-Minarelli aangevuld met motortjes van Zweirad Union. In 1964 werd de productie beëindigd.
Bronnen: www.stoltesshowroom.nl/, wikipedia, De Grote Bromfiets encyclopedie
Foto boven: 1956 Avada Rambler
bARTALI
Italië. 1953-1961
Er zijn verschillende wielrenners die na hun wielercarrière een brom- of motorfietsfabriek zijn begonnen. De Italiaan Gino Bartali is er één van. Hij won de Tour de France in 1938 en 1948 en de Giro d'Italia in 1936, 1937 en 1946. In 1953 startte hij in een werkplaats in Florence de productie van fietsen en motorfietsen onder de bedrijfsnaam 'Mototecnica Dell'Italia Centrale'. De eerste was een 160cc tweetaktmotor van FBM met vier versnellingen. In 1955 kwam het sportmodel Marziano (vertaald: marsbewoner, rare naam voor een motorfiets) erbij met dezelfde techniek. Hiermee kon je met je buik op de tank een top halen van 130 km/u. Het werd een populaire 'fiets' voor de lange afstandsraces in Italië.
Een bromfiets met 48cc tweetaktmotor kwam een jaar later op de markt in toer- en sportversie. Het belangrijkste nieuws in dat jaar was echter de introductie van een 175cc eencilinder viertakt motorfiets. Met zijn 11 pk was het model destijds een uiterst sportieve verschijning.
De drift om het gamma uit te breiden bleef, want al weer een jaar later - in 1957 - kwam er een nieuwe motorfiets met 125cc tweetaktmotor, dat als toermodel een drieversnellingsbak had en als sportmodel een gang meer. 100 km/u was de max.
De 175cc was wellicht geen succes, want in 1958 stopte Gino de productie ervan om er een 160cc crossmotor voor in de plaats te produceren. Het jaar erop werden enkel modificaties doorgevoerd, waaronder een uit plaatstaal opgetrokken frame voor de 125cc Gabbiano (meeuw).
Ik weet (nog) niet hoe en waarom, maar Gino Bartali stopte met zijn fabriek in 1961. Zijn fietsen zijn nu ware collector's items en ook zijn gemotoriseerde tweewielers worden steeds meer gewaardeerd.
Gino stierf in 2000. Vijf jaren na zijn dood kreeg hij erkenning voor wat hij gedaan had in de Tweede Wereldoorlog: tijdens trainingen smokkelde hij papieren waarmee Joden het land uit konden. Zo'n 800 mensen zou hij hiermee hebben gered. Hierover sprak hij nooit. Een bescheiden man...
bgh-ferrari
Argentinië. 1958-1965
Onder het bewind van de Russische tsaar vluchtten vele joden het land uit, onder wie ook Boris Garfunkel die toen in het hedendaagse Ukraine woonde. Hij vluchtte ver weg, naar Argentinië. Daar richtte hij in 1913 een werkplaats op onder de naam 'Boris Garfunkel e Hijos', oftwel Boris Garfunkel en Zonen. Wat hij precies onder zijn bedrijfsnaam BGH aan tweewielers produceerde, is mij niet duidelijk. Wel dat hij in 1950 een overeenkomst sloot met Gilera Argentina SRL om hun tweewielers te distribueren. Van 1958 tot 1965 distribueerde BGH ook Ferrari-tweewielers en merken als Atala, Pegasus en Stucchi. Ferrari bouwde namelijk motorfietsen van 1951 tot 1954 met 123cc tot 248cc twee- en viertaktmotoren. Alhoewel er bronnen zijn die beweren dat niet Enzo achter de productie zat van Ferrari's tweewielers, maar zijn broer Fratelli en dat ze geproduceerd waren van 1951 tot 1960. Hoe dan ook, Boris Garfunkel wist het voor elkaar te krijgen om Ferrari in Argentinië te distribueren, hij paste wellicht een en ander aan en voegde zijn bedrijfsnaam eraan toe en hield dit langer vol dan dat de Ferrari tweewielers in Italië werden gebouwd
bucher (& Zeda)
Italië. 1906-1920
In 1906 richtte de heer Bucher in Milaan zijn motorfiets bedrijf op, genaamd Motocicli Bucher S.p.A. Aanvankelijk gebruikte hij motorblokken van het Zwitserse Zedel, maar ook van MV, Saint Aubin Moser en anderen. Echter, vanaf 1912 bouwde Bucher zelf motoren onder licentie van Moser.
In 1914 treedt de heer A. Zeda toe tot het bedrijf, waarna de naam Bucher & Zeda op de gevel prijkt. In de werkplaats begint dan een jonge Giuseppe Gellera; hij zou later zijn eigen fabriek beginnen onder de naam Gilera, wat beter uit te spreken was.
Een van de best verkochte modellen gebruikt een viertakt 330cc motor met verticale cilinder en kopkleppen met 2,5 pk vermogen waarmee de maximale snelheid van 80 kilometer per uur kon worden bereikt. Dit model was een succes in races in de handen van verschillende piloten van die tijd en werd het ook verkocht aan het publiek met motoren met vermogens die varieerden van 2,75 tot 4,25 pk, de laatste waren ook geschikt om te koppelen met zijspannen, destijds erg populair. Maar er werden ook modellen geproduceerd met grotere cilinderinhoud van 500 tot 565 cc uitgerust met 3-versnellingsbakken, terwijl in 1914 een 1000 cc V-twin model werd geproduceerd met vermogens van 8 tot 10 pk. Met de komst van de Eerste Wereldoorlog moest Bucher & Zeda de productie sterk terugschroeven tot de constructie van reserveonderdelen. In 1917 ontwerpt, produceert en test het bedrijf een motorfiets met een 6-8 pk motor met tegenoverliggende horizontale cilinders (boxermotor dus) van 750cc cilinderinhoud, zijkleppen en drieversnellingsbak, maar dit model zal nooit in productie gaan. In 1920 zal Bucher & Zeda haar activiteiten staken.
Er zijn bar weinig foto's te vinden op het internet. De foto's die je bij dit artikel vindt, zijn van een 330cc 2,5 pk model uit 1912 en komen van http://amicidellemotobicisottocanna.blogspot.com.
Het BUCHER-logo na de verbintenis in 1914 met partner A. Zeda - zie bovenaan dit artikel - vertegenwoordigt een cilinderkop met de geschriften van de merken, terwijl de twee lauriertakken aan de zijkanten de overwinningen in de races weergeven, waaronder in het midden de Croce dei Visconti wat ook het embleem is van de stad Milaan.
Hierboven een prachtige foto van de coureur Ernesto Gnesa afgebeeld op het zadel van een Bucher die in 1912 winnaar werd van het 2e Italiaanse kampioenschap wegmotorrijden in een cilinderinhoud van 1/3 liter.
burgers
Nederland. 1906-1924/1934
Foto's boven: Burgers uit de jaren 1920 en een model uit 1906 gebaseerd op een fiets.
De naam Burgers kennen de meesten nog wel van de rijwielen zonder motor. Maar Burgers bouwde ook enkele jaren motorfietsen en zelfs een auto!
Henricus Burgers was rijtuigsmid in Deventer en kocht in 1869 een vélocipède. In hetzelfde jaar richtte hij ook een fabirek op om de vélocipèdes na te maken en hiermee startte zijn succes. Al snel breide hij de fabricage uit. Maar waar wij ons op deze site op richten, is de productie van de motorfiets. Daarmee begon Burgers begin 20e eeuw. Het waren modellen met zelf geconstrueerde motoren, maar ook tweecilinder JAP-motoren van 680 cc werden ingebouwd, evenals 497 cc eencilindermotoren van Blackburne. In de jaren 1923-24 was er een tweetaktmodel met Vitesse-motor. Er werd dus nogal geswitcht van leverancier.
In 1924 staakte men de motorfietsproductie, om in 1930 weer even op te pikken; lichte motorfietsen met Sachs-, ILO- en Villiers-motoren van 60 tot 124 cc. Ook bromfietsen met 38 cc Küchen-motor werden aangeboden.
Foto's onder: Burgers damesmodel uit 1934 met een 100 CC ILO tweetaktmotorje en de Burgers auto uit 1901.
De fabricage van ongemotoriseerde rijwielen was de belangrijkste peiler waarop Burgers rustte. Hiermee ging met door en tot op de dag van vandaag kun je een Burgers-fiets kopen.
Voor meer info over de geschiendenis van Burgers, zie https://burgers-enr.net/artikelen/andere-burgers-producten/ .
Cabton
Japan. 1954-1961
Vele Japanse motorfietsfabrikanten baseerden hun eerste modellen op die uit Groot-Brittannië en de VS, zo ook de motorfiets van Mizuho Mfg. Co. Ltd. Mizuho bouwde overigens al grote eencilinder tweetakt motorfietsen in de jaren 1930, die sterk leken op een Ariel.
Na WO II werd de Cabton door Mizuho op de markt gebracht en was een van de duurste en exclusiefste Japanse 'fietsen'; men had een gemiddeld jaarsalaris nodig om er een te kopen. Het was de eerste Japanse motorfietsfabrikant die telescopische schokdempers toepaste.
De RTS was de 'top of the line' met zijn 600 cc en 19 pk. Door de beroerde kwaliteit van de brandstof had deze motor een extreem lage compressieverhouding van 6,4 : 1.
Het motorblok was geïnspireerd op die van de vooroorlogse Indian Arrow en Scout Dyna-Torque met de Amal 276 carburateur en de vierversnellingsbak was een kopie van de populaire Burman-bak.
Naast deze 600 cc met twee staande cilinders, produceerde men ook lichtere eencilinders in de range van 125 tot 250 cc en tweecilinders vanaf 250 tot 650 cc, eventueel als zijspan.
Op Cabtons werd in Japan veel geracet - model 600 FXT -, waarbij men aartsrivaal Rikuo - waarop de politie reed - regelmatig versloeg.
Suzuki, Yamaha en Honda draaiden het prachtige merk Cabton helaas de nek om, doordat zij veel goedkopere 350 cc motorfietsen op de markt brachten, veel toegankelijker voor de naar mobiliteit snakkende Japanse bevolking.
Foto's Cabton RTS, bron www.mecum.com.
Antonio Cácharo zag het levenslicht in 1986 in Barcelona. Vervolgens is er niets bekend over zijn levensloop, totdat hij in 1917 een werkplaats opricht voor de reparatie van auto's en motorfietsen: Talleres Cácharo. Hij bouwt in dat jaar ook een racer met een 786cc V-twin, waarbij het achterwiel wordt aangedreven door een tandriem. Later zou hij ook nog een 482cc eencilinder bouwen. De grote 6 pk V-twin werd ingebouwd in een racer waaraan een rieten zijspanbak was gekoppeld; zie foto waarbij de coureur zich te goed lijkt te doen aan een broodje. In 1921 verscheen hij hiermee in verschillende wedstrijden.
Racen zat Antonio in het bloed; zo was hij lid van de Real Moto Club van Catalonië. Naast de V-twin is er ook een 499 cc 3,5 pk eencilinder gebouwd, waarmee zonder enig succes deel werd genomen aan een kilometerrun in de buurt van Reus op 17 april 1921 met op het zadel Antonio's vriend Juan Miguel Carreras. Op deze motorfiets prijkt echter de naam Ursus (beer in het latijn). Een merknaam die de overgang betekent naar de productie van automobielen. Die van motorfietsen wordt dan gestaakt.
Foto's van Cácharo's zijn schaars. Meer dan wat je op deze pagina ziet, heb ik niet kunnen vinden. Hoeveel motorfietsen er zijn gebouwd, is niet duidelijk. Waarschijnlijk een handjevol, die als nevenactiviteit naast de reparatie van auto's en motorfietsen werden gebouwd.
casal
Portugal. 1964-2010
João Casal bouwde motoren voor landbouwvoertuigen onder de firmanaam Casal, dat hij in 1953 oprichtte in de Portugese plaats Aveiro. Hij breidde zijn activiteiten uit in 1964 met de productie van bromfietsen en lichte motorfietsen waartoe hij de firma Metalurgia Casal startte. Hij gebruikte Zündapp-motorblokken wat niet toevallig is, want hij had een aantal ingenieurs van dat merk in dienst genomen. De 'fietsen' leken sterk op die van Zündapp waaronder de S170 Carina scooter, die als twee druppels water leek op de Zündapp R50. Hierna kwamen modellen als de K260, K270 en K276 met 125 cc en K160/161/162/163 en K181 met krap 50 cc. Casal groeide uit tot de grootste brom-/motorfietsfabrikant van Portugal en exporteerde 10% van zijn volume naar verschillende Europese landen evenals de VS.
Casal ging verschillende samenwerkingsverbanden aan met buitenlandse partijen waaronder het Nederlandse HuVo - van Hans Spaan en Theo Timmers - ,het Duitse Solo en het Italiaanse Villa. Men plande zelfs een auto op de markt te brengen, dat er nimmer van is gekomen. Begin jaren 1970 werd een motorcrosser ontwikkeld, dat een groot succes werd o.a. in het Portugese motorcrosskampioenschap. De samenerking met HuVo leverde eveneens veel successen op zowel op het circuit als op de crossbanen. Er werden wereldrecords behaald door Jan Nijhuys in 1980 en Jan Huberts in 1981, die het 50 cc snelheidsrecord zette op 224 km/u.
De meest populaire latere modellen waren de Magnum, de RZ50 en de Arizona. Allemaal racers met een watergekoeld blok, soms uitgeboord tot 92 cc, en zesversnellingsbak.
De groei steeg Casal boven het hoofd. Zodanig dat men in februari 2000 faillissement aan moest vragen, waarna helaas heel wat van de archieven verloren zijn gegaan. Heden ten dage kent het merk nog een grote schare aan liefhebbers. Je ziet ze nog regelmatig op beurzen te koop aangeboden.
CM
Italië. 1930-1958
Foto boven: CM 175 Francolini (1956)
De naam van het Italiaanse motorfietsmerk CM is afkomstig van de initialen van de oprichter Mario Cavedagna, die met Oreste Drusiani in 1930 zijn bedrijf startte. Beiden waren beroemde technici en motorcoureurs.
CM bereikte nimmer grote productieaantallen, omdat men altijd vanuit een kleine werkplaats met veel handarbeid motorfietsen bouwde voor kenners die de kwaliteit op waarde wisten te schatten. Derhalve geniet CM geen grote bekendheid.
Foto' s onder: CM 250 (1935) en CM 250 Supersport (1956)
CM's bezaten een stijlvol design en door Drusiani ontworpen onverwoestbare motoren met bovengemiddelde prestaties. Aan innovatieve technische oplossingen geen gebrek, zoals de bovenliggende nokkenas die in de jaren 1930 enkel voorkwam bij racemotoren.
De eerste creatie was een 175 cc model met staande viertaktmotor en in de cilinderkop hangende ventielen, die door stoterstangen werden bediend. De drieversnellingsbak was afkomstig van Burman. Dit model was als standaard- en als sportversie verkrijgbaar. In 1932 kwam er een derde versie bij, de Supersport. Een jaar later werd het gamma uitgebreid met een 500 cc viertakt en nog een jaar later debuteerde een 250 cc met onderliggende nokkenas. Vanaf 1935 tot 1940 legde men zich toe op 250, 350 en 500 cc varianten met vierversnellingsbak. De achtervering moest uit het zadel komen. De voorvering door een parallellogram-constructie.
In de Tweede Wereldoorlog behoorde CM tot de 15 motorfietsfabrikanten, die zijn productie voort mocht zetten zonder overigens lucratieve opdrachten van de Italiaanse defensie. Voor de private markt was men aan strikte voorschriften gebonden, waardoor enkel de productie van driewielers interessant was.
Na de Tweede Wereldoorlog bleef CM zich richten op middelgrote en grote motoren, terwijl verschillende fabriekjes werden gestart die bromfietsen en lichte motorfietsen produceerden.
In 1947 kwam een nieuwe CM, de 250 Gheppio met vierversnellingsbak en bovenliggende nokkenas. Een bijzonder fraai model! Tevens de 250 Rampichino en de 500 Sparviero en Grifone. Prachtige namen!
In 1949 presenteerde men voor het eerst een tweetaktmodel met 125 cc eencilinder motor. Maar een waar meesterstuk was de in 1950 voorgestelde 250 cc tweecilinder tweetakt waarbij de twee cilinders geïntegreerd werden in het motorblok. Met 9 pk/5.900 tpm haalde het een top van 110 km/u. Met de 125 en 250 cc's behaalde men verschillende sportsuccessen. Het mocht helaas niet baten... Er kwam onvoldoende geld binnen. CM trachtte nog naarstig mee te liften op de scooter-hype door een 150 cc scooter te introduceren. Te laat! Geld was op en in 1958 ging CM failliet. Mauro Negrinis probeerde in 1964 CM te laten herleven, maar enkele jaren later moest ook hij de poort sluiten.
cocymo
Frankrijk. 1955-1959
In 1955 besloten een aantal Franse bedrijven samen te gaan en het merk Cocymo te vormen. Een naam die creatief is ontstaan uit de woorden 'Companie stéphanoise du cycle et du motocycle'. Deze bedrijven waren allen relatief klein: Métropole, Sterling en Racer (fietsen) waren de eersten, waarna VBF en Picard Fayolle (bromfietsen en motorfietsen) zich kort hierna ook aansloten. Cocymo vestigde zich in Saint Etienne en produceerde daar 30.000 tot 40.000 tweewielers, voornamelijk bromfietsen, maar ook scooters en lichte motorfietsen.
De firma nam Génial Lucifer over circa 1957.
Het waren moeilijke tijden voor motorfietsfabrikanten eind jaren '50, omdat de markt werd overspoeld met lichte, kleine auto's, die families kochten en de tweewieler in de ban deden. Cocymo deed nog een poging te overleven, door te onderhandelen over een samenwerking of samengaan met Rivat en Monet Goyon. Helaas, men ging failliet in 1959.
crocker
Verenigde Staten. 1932-1942
Foto boven: Deze V-twin is in 2019 geveild voor $750.000,-
De in Los Angeles woonachtige Al Crocker ontwikkelde zijn eerste motorfiets in 1932. Een ééncilinder speedway motorfiets welke in feite een gemodificeerde Indian 101 Scout was. Hiermee was Al niet succesvol, dat kwam door het te hoge gewicht van zijn 'fiets'. Hij ging terug naar de tekentafel en kwam al snel met zijn eigen ééncilinder motorblok welke in een zelfgebouwd frame werd gehangen. Zo werd de fameuze Crocker Speedway geboren! Ondanks enorme successen in speedwayraces in de VS, bleef dit model maar kort in productie; tot 1935 in een oplage van slechts 31. Er moest namelijk ruimte gemaakt worden voor de volgende ambitie van Al Crocker: een V-twin. De motorfiets die uit deze ambitie voortkwam, werd al snel een legende en kreeg de bijnaam 'the Duesenberg of motorcycles'. Het was de snelste Amerikaanse motorfiets en een voorloper qua design en techniek. 51 pk genereerde de 45 graden V-twin uit zijn 986 cc. Topsnelheid een duizelingwekkende 180 km/u en dat in zijn productieperiode 1936-1942. Naast de 986 cc V-twin kon je een 1.491 cc V-twin bestellen. De overtreffende trap op motorfietsgebied! Elke Crocker werd gebouwd op bestelling en speciale krantenwensen.
Al Crocker was overtuigt van de prestaties van zijn 'bikes' en adverteerde met de 'geld terug garantie' mocht je op een Crocker verslagen worden door een Indian of een Harley-Davidson.
Van de V-twin werden er ook maar 70 tot 100 (afhankelijk van de bron) gebouwd en derhalve zijn ze extreem zeldzaam plus uiteraard ware 'collector's items' dat zijn weerslag heeft gekregen in de prijzen die ervoor worden geboden. In 2019 werden er twee geveild; één voor $ 704.000,- en één voor $ 750.000,-!
In de oorlogsjaren werden kritieke materialen schaars, wat Al Crocker noopte om te stoppen met de fabricage. Temeer ook, omdat hij een opdracht kreeg voor de productie van vliegtuigonderdelen, wat veel lucratiever was en hij in 1942 stopte met de motorfietsproducte.
In 1999 werd de Crocker Motorcycle Company echter weer opgericht waar je nu een authentieke, handgebouwde Crocker kunt bestellen conform de originele specificaties. Zie de site https://crocker.la/home
Corgi
Groot-Brittannië. 1946-1954
Toen deze eigenzinnige tweewieler werd gemaakt, heette hij de Welbike en was een militair voertuig voor de Britse parachutisten in de Tweede Wereldoorlog. Door zijn kleine afmetingen kon hij worden ondergebracht in een cilindrische metalen container met een diameter van slechts 38 centimeter! Luitenant-kolonel J.R.V. Dolphin ontwierp de kleine opvouwbare scooter en russte deze uit met 12 inch wielen, een horizontale eencilindermotor van 98 cc en een buizenframe. Het zadel zat op een telescopische buise. Niet enkel het stuur, maar ook de voetsteunen waren inklapbaar. Het voertuig was ongeveer 35 cm hoog en kon binnen enkele seconden functioneel worden gemaakt. In dat opzicht werd het al snel een onmisbaar instrument voor parachutisten in oorlogsgebieden. In de militaire versie was de Wellbike niet erg comfortabel, wat natuurlijk veranderd moest worden voor civiel gebruik. Dus Wellbike werd na de oorlog omgedoopt tot Corgi. Het voertuig kreeg niet alleen deze nieuwe naam van een Welsch hondenras dat wordt gekenmerkt door zijn lange lichaam en korte pootjes, maar ook talrijke veranderingen werden doorgevoerd. Het buizenframe werd naar achteren verlengd en vormde zo een soort bagagerek. De machine was tevens uitgerust met een comfortabeler zadel en een grotere tank met 6 liter inhoud. Het stuur was nu gemakkelijker te hanteren. Krachtiger remmen en de ketting ingekapseld in een kettingkast waren onder andere technische veranderingen. De 98 cc motor kwam van Excelsior, had een horizontale cilinder, een ekele schijfkoppeling en een éénversnellngsbak met een verhouding van 9,3 : 1. Er waren 8 openingen in de cilinder; 2 voor de inlaat en uitlaat en 4 spoelpoorten. In de zuigermantel waren nog 2 extra openingen aanwezig.
Aanvankelijk produceerde de firma Brockhouse Engineering Ltd. vanuit Southport de motorfietsjes alleen voor export. Alleen al in het eerste productiejaar van de Corgie werden er in de maand maart 5.000 verkocht in de VS, onder de naam Indian Papoose.
Op de Londen Motor Show in 1947 presenteerde men de tweede editie van de Corgi under de naam... Mark II. Deze bezat een Spryt-motor van Brockhouse en een kickstarter. Ook deze machine was nog een tijdlang te koop, totdat de interesse terugliep. In 1954 stopte men ermee, nadat 27.050 stuks waren gebouwd.
Denk je eens in, dat je met het rijwiel op de tekening in de jaren 1930 over de wegen reed... Dan val je toch wel enorm op?! De gebroeders Luigi en Albino De Togni bouwden dit Turismo-model in 1932 in Bologna. De bestuurder zat samen met zijn passagier op een bekleed bankje. De voortgang werd totstand gebracht middels een 175cc DKW-motor. Eenmaal op snelheid konden de zijwieltjes opgeklapt worden. Er zijn geen foto's bekend van een exemplaar, maar deze tekening ziet er in ieder geval erg futuristisch uit voor zijn tijd; jaren 1950 had ook gekund.
Voor wie een gewone motorfiets al gek genoeg was, leverden de gebroeders De Togni vanaf 1927 een 127,3cc waarvan het blok ook van DKW afkomstig was, het zgn. Z-blok. Het AMAC-carburateurtjes regelde de brandstoftoevoer en de tweeversnellingsbak bracht je naar een max van 60 km/u. In 1935 zou het bedrijf stoppen met de productie van tweewielers, alhoewel men na WO II lichtgewicht driewielers met laadbak bouwde aangedreven door een Sachs-motor.
Voor de naam Dot zijn er verschillende verklaringen. Eén versie zegt dat de afkorting afkomstig is van de in 1923 voor het eerst gebruikte slogan 'Devoid of trouble'. Oftewel, zonder problemen. Maar de onderneming bestond toen al 20 jaar! Dot werd namelijk in 1903 opgericht door Harry Reed. Meer waarschijnlijk is daarom de tweede verklaring, dat 'Dot' afkomstig is van de naam van de dochter van de succesvolle coureur George "Pa" Cowley: Dorothy. Oprichter Reed was overigens ook een bekende coureur, toen hij op 28-jarige leeftijd in 1903 een werkplaats kocht in het Britse plaatje Hulme, nabij Manchester. De firma 'H. Reed and Company' begon meteen met de productie gebaseerd op de aangepaste machines van 'Swallow-Peugeot' waarop Reed tot dan toen racete. Zoals zovelen toen bouwde ook Reed motorblokken in van grote fabrikanten, waaronder Fafnir en Peugeot. Hiermee won Reed in 1908 de TT van Man met een gemiddelde snelheid van meer dan 60 km/u! In de jaren tot 1914 zou hij ook regelmatig racen op het circuit van Brooklands. Het Peugeot-blok had een inhoud van 680cc, welke later werd vervangen door een 998cc JAP-blok.
Begin 1920 had Reed een complexe veerconstructie ontwikkeld en laten patenteren. In 1922 werd de firma omgedoopt in Dot Motors Ltd. en was flink gegroeid. Het V-twin aanbod - met enkel JAP-motoren - varieerde van 293 tot 346cc modellen met zijdelings staande ventielen. De eencilindermotoren bezaten voor hun tijd een avantgardistische tank in druppelvorm. Karakteristiek was hierbij de kersrode lak op het frame, de velgen en de tank waarop een contrasterende aluminium beslag was aangebracht.
Ondertussen betrok Dot de Bradshaw-motoren van James Walmseley & Co.; een oliegekoelde 350cc. Hiermee werd aan verschillende wedstrijden deelgenomen tot in 1925. Financiële problemen tarten toen het bedrijf. Na een reorganisatie vertrok oprichter Reed op 50-jarige leeftijd en werd de controle van het bedrijf via Thomas Sawyer overgedragen aan Burnard Scott Wade, die het bedrijf draaiende hield in de jaren 1930. De order van de Britse defensie voor driewielers met 125cc Villiers-motor ten behoeve van WO II, vormde de redding. Deze driewieler - Dot Motor Truck, soort praktische bestelfiets - werd nog tot in de jaren 1950 geproduceerd en vormde de basis voor de naoorlogse herrijzenis van het merk.
Foto's v.l.n.r.: Dot Bradshaw 1924, Dot Motor Truck, Dot Trial 1962
Een nieuwe generatie lichte, 200cc tweetakt Dot-motorfietsen zag het daglicht in 1949. Deze motorfiets kon met wat aanpassingen ingezet worden voor trial- en crosswedstrijden en zo ontstond de Trials Scrambler. Hiernaast leverde Dot 250cc toermachines met Brockhouse-motor, die weinig succesvol waren. Langzaamaan werd de focus gelegd op sport- en transportmachines. Zodoende wist men in 1951 nog de Ultra Lightweight 125cc TT te winnen.
Toen Villiers in 1960 stopte met de motorproductie, stapte men over op motoren van Sachs en Minarelli. Echter, het marktaandeel liep rap terug en in 1973 was dit nagenoeg nul; de Britse markt werd overspoeld met exportmachines, waartegen Dot niet op kon. Niettemin leefde Dot voort en in 1978 toonde men zelfs een nieuw model. Een laatste stuiptrekking... Slechts enkele exemplaren werden gebouwd.
Voor de liefhebbers: er is een Dot-club in Groot-Brittannië.
Dat er aan de zonnige Catalaanse kust ook op technisch vlak mooie dingen gebeuren, bewees Màrius Vilaseca (1917-1955). Hij was een zakenman en motorcoureur. Hij nam deel aan duurzaamheidsritten zoals die op het circuit van Montjuich en werd in 1948 derde in de Grand Prix van Barcelona in de categorie 250cc. Nadat hij stopte met racen, richtte hij in 1953 zijn motorfietsfabriek Evycsa op. Hij betrok een gebouw aan het Tetuan-plein in Barcelona en bracht een 175cc sport- en toermodel op de markt, plus een 250cc model dat enkel in sportuitvoering werd geleverd. Beide modellen hadden een eencilindermotor van Fita gekoppeld aan een vierversnellingsbak.
Màrius testte uiteraard zelf zijn motorfietsen en dat werd hem tijdens een training in de Costa Brava Rally in 1955 noodlottig. Hij crashte en overleed. Drie jaren later werd zijn fabriek overgenomen door de motorblokleverancier Fita en ging Evycsa verder onder de handelsnaam MAF.
Foto's: Peprovira
frera
Italië. 1906-1956
Corrado Frera werd op 23 maart 1859 geboren in Kreuznach, toen nog het Pruisische Rijk. In de jaren 1880 verhuisde Corrado naar Italië en nam de Italiaanse nationaliteit aan. Hij had een winkel in Milaan waarin hij speelgoed verkocht voordat hij in 1897 toetrad tot de fietsmarkt en NSU motorfietsen en Zedel motoren in zijn winkel zette. In 1898 construeerde hij op speciaal verzoek motorfietsen voor de ware liefhebber.
Een nieuwe werkplaats werd ingericht in Varese in 1903 en de verkoop begon snel te stijgen. Corrado gebruikte motoren van Zürcher & Lüthi (Zedel) van 1,25 pk, 1,5 pk en 1,75 pk. Drie jaren later had Corrado SAF (Societa Anonima Frera) opgericht. De business groeide snel. In 1907 toonde Corrado op de Turijnse Motor Show een nieuwe motorfiets met 1,25 pk NSU-motor naast twee Zedel-aangedreven vetturettes. In 1910 verlieten 1.200 motorfietsen de fabriek en vijf jaar later al 3.000. Hiermee was Frera een van de belangrijkste Italiaanse motorfietsfabrikanten. Motoren werd toen geheel zelf gebouwd.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog bouwde men duizenden (motor)fietsen voor het Italiaanse leger met speciale varianten om gewonden te vervoeren en om vanuit een zijspanbak een mitrailleur te bedienen. Na deze oorlog werkten er 600 mensen bij Frera en groeide de productie uit tot 6.000 per jaar. Dit stimuleerde Corrado Frera om een tweede fabriek te bouwen in 1919, naast het spoorwegstation in Tradate. Motoren varieerden van twee- tot viercilinders en van 300cc tot zelfs 1140cc. De frames van de grote motorfietsen bezaten standaard een trekhaak! De grote zijspanmotoren hadden drie versnellingen vooruit en een achteruitversnelling wat het manoeuvreren vergemakkelijkte.
Productie groeide en groeide tot 50.000 machines in 1928. Men poogde een lichtgewicht tractor te fabriceren, maar dit project werd gestaakt. De concurrentie nam toe met eind jaren 1920 35 Italiaanse concurrenten. De verkopen liepen terug en in 1929 werd gereorganiseerd. Corrado Frera trok zich terug en Emilio Fossio werd de nieuwe president. Het gamma werd gedecimeerd, waarna enkel lichte motorfietsen overbleven met 175, 250, 350 en 500cc.
Foto onder: Frera 500cc uit 1927 en detail van 1140cc V-twin uit 1918
In 1933 leek het einde van de firma gekomen te zijn. Maar een groep van aandeelhouders nam de leiding over. Er ontstond wel wat ruzie in de Frera-gelederen, wat er toe leidde dat Corrado Frera's zoon Leonardo - die de technische leiding had - zich afscheidde en het merk 'Leonardo Frera' oprichtte. Echter, in 1934 verdwenen beide merken. Maar Leonardo herpakte in 1949 zichzelf en startte weer vrolijk met de productie van motorfietsen en bromfietsen in de lichtgewicht klasse (75, 125cc). Dit hield Leonardo krap 10 jaar vol. Toen was het definitief 'finito'!
Voor wie meer wil zien: bezoek het Museo Moto Frera https://asimusei.it/museo/museo-moto-frera/
Foto onder: Frera Corsa uit 1911
geier
Duitsland. 1932-1968
De Geier-Werke was een voertuig- en machinefabriek in Lengerich (Westfalen) in het Tecklenburger Land. De Geier-Werke is opgericht door Ernst Upmeier. Aanvankelijk werkte hij rond 1910 als fietsenhandelaar in Lengerich, waar hij ook als slotenmaker werkte. Na de Eerste Wereldoorlog produceerde Upmeier ook zijn eigen fietsframes. Halverwege de jaren twintig schakelde hij de productie over op fietsonderdelen. De omzet groeide gestaag, zodat in 1933 een nieuw bedrijfspand werd betrokken. Dit was het begin van Geier-Werke Lengerich. In 1932 begon hij motorfietsen te produceren, waarvoor hij de 74 cc-motor van Sachs kocht. De gemotoriseerde driewielers, die bedoeld waren voor het vervoer van goederen en mensen, werden echter steeds populairder. Deze waren uitgerust met een 125 cc ILO-motor uit 1935 en konden een laadvermogen tot 250 kg dragen. De zwarte driewielers werden geleverd met een dieplader of een gesloten bak. De maximumsnelheid van de voertuigen lag rond de 40 km/u. Ze waren uitgerust met een terugtraprem.
Vanaf 1938 bood Geier versterkte modellen met DKW-motoren aan. Tegelijkertijd ontwikkelde de Geier-Werke een motorfiets met een modern buizenframe, die aanvankelijk was uitgerust met een 100 cc ILO-motor. Later werd er een 125 cc en een 175 cc ILO motor ingebouwd. Terwijl de Duitse fietsen meestal in donkere kleuren waren gelakt, hadden de fietsen een levendigere afwerking. Er was o.a. een fel grijsgroen lakwerk met decoratieve lijnen. De Tweede Wereldoorlog leidde tot een wijziging in de productie en er moesten onder meer handgranaten worden gemaakt. Na de oorlog werd een groot deel van de fabriek door de bezetter ontmanteld, zodat hernieuwde productie slechts onder moeilijke omstandigheden kon worden hervat. Maar al in 1948 werden de eerste 150 motorfietsen gebouwd met een ILO-motor van 98 cc. Ze kwamen nog overeen met het laatste vooroorlogse model, maar al in 1949 was er tegen meerprijs een rubberen telescoopvork in plaats van de veerpersvork. Op de eerste grote tweewielerbeurs in Frankfurt am Main in 1950 presenteerde de Geier-Werke een nieuwe motorfiets. De Geier Volksmofa was de goedkoopste bromfiets op de beurs. Het voertuig was beschikbaar in een effen grijze afwerking voor slechts 535 DM.
De Geier-Werke bleef tot 1953 hun eigen motorfietsen produceren. Naast hun eigen motorfietsen en montagemachines produceerden ze ook fietsen voor andere fabrikanten, bijvoorbeeld voor de torpedofabrieken in Frankfurt, die in de oorlog werden vernietigd. Later bouwden ze ook de "Necko" bromfiets verkrijgbaar bij Neckermann-Versand, die ook onder de eigen naam L300 werd verkocht en was uitgerust met een Sachs-motor.
Verliezen als gevolg van de terugval op de tweewielermarkt konden worden opgevangen door de bouw van ketels, die het bedrijf ook zijdelings exploiteerde. Maar in 1967 begon Geier toenemende financiële moeilijkheden te ervaren, wat leidde tot een faillissement in 1968. In het kader van de stedelijke herontwikkeling zijn de bedrijfsgebouwen gesloopt. Tegenwoordig herinnert niets meer aan het bedrijf dat ooit meer dan 600 mensen in dienst had.
Bron: vertaling vanuit https://de.wikipedia.org/wiki/Geier-Werke
gillet-herstal
België. 1919-1958
Foto boven: Gillet-Herstal Sport uit 1932.
In de streek rondom het Belgische Herstal bevond zich begin vorige eeuw veel industrie gespecialiseerd in precisie werktuigen vanwege het feit dat het het centrum was van de wapenindustrie met F.N. als belangrijkste merk. Dit merk zou zich begin 20e eeuw ook toeleggen op de productie van fietsen en later motorfietsen. Eveneens ontstond rondom Herstal de motorfietsfabriek Saroléa en Gillet-Herstal. De toevoeging Herstal was er om zich te onderscheiden van het Franse merk René Gillet. De S.A. des Ateliers Gillet werd in 1919 opgericht door Desire Gillet en zijn zoon Leon. Men startte met een tweetakt 3 pk eencilindermotor met een inhoud van 269 cc en aandrijving middels een getande riem. Dit model werd bijna vijf jaren onveranderd gebouwd tot het in 1923 werd vervangen door een 350 cc machine. Hiervan kwamen twee versies: een toermachine met riemaandrijving en een sportversie met een roterende inlaat, Amac-carburateur, kickstarter en secundaire aandrijving middels ketting. Het werk van enginieur Fernand Laguesse. Men raasde hiermee naar een top van 110 km/u en racesuccessen bleven ook niet uit. In 1920 kam men met een motorfiets speciaal voor zijspangebruik met een 750 cc MAG-V-twin.
Laguesse ontwikkelde een bijzondere racemotor met twee tegenover elkaar liggende zuigers in één cilinder. Een tweetakt 344 cc die 26 pk leverde. Deze watergekoelde motor stuwde de motorfiets naar een voor die tijd ongelofelijke topsnelheid van 150 km/u. De gedreven Laguesse bleef proberen de motor verder te ontwikkelen wat veel geld van de firma opslokte. Leon Gillet vond het op een gegeven moment welletjes en na een ruzie verliet Laguess de firma in 1927, waarna Leon al het wedstrijdmateriaal liet vernietigen.
Foto boven: Gillet-Herstal 500 cc uit 1929
In 1926 kwam 350 cc en 500 cc motorfietsen met drieversnellingsbak met de 500 cc Supersport vierklepper als ultieme 'sportfiets'. Een succesperiode brak aan voor Gillet-Herstal met veel sportieve successen in allerlei wedstrijden. Er werd zelfs een snelheidsrecord in België behaald door coureur Milhoux op een 700 cc Gillet: 195 km/u in 1929! De fabriek draaide in drieploegendienst om de vraag te kunnen bijbenen. Begin jaren 1930 een kleine dip vanwege de economische crisis, maar in 1935 ging het al weer stukken beter met veel orders van het Belgische leger. Gedurende de crisisjaren bracht men overigens nog een lichte motorfiets op de markt met 100 cc die op 100 km slechts 1,5 liter brandstof verbruikte, waarbij een maximum snelheid van 50 km/u gehaald kon worden. Ernaast kwam ook nog een 125 en een 175 cc model, die veel concurrentie ondervonden van Sparta-modellen.
Foto onder: Model Super Sport uit 1929.
Na de Tweede Wereldoorlog krabbelde Gillet-Herstal weer op met in 1947 een 125 cc tweetakt en 250 en 500 cc viertaktmodellen. Een volledig nieuw ontwikkeld motorfiets was de 400 cc in 1950. Talrijke modellen werden in de jaren 1950 aan het gamma toegevoegd met tweetakt- en viertaktmotoren met cilinderinhouden van 98, 123, 147, 240, 395 en 498 cc. Men begon ook weer deel te nemen in de sport, de motorcross.
Vanaf 1955 ging het bergafwaarts met Gillet-Herstal. Men begon zelfs modellen uit te wisselen met concurrenten FN en Saroléa en er werden scooters verkocht van het Franse merk Bernardet, die men in eigen huis ietwat modificeerde. Het Italiaanse merk Royal-Nord werd eveneens in eigen huis in elkaar gezet en voorzien van een eigen merklogo op de tank. In 1958 sloot men de poorten, waarna bij Saroléa nog twee jaren Gillet-motorfietsen werden geassembleerd uit de restant onderdelen.
Foto's onder: 1947-model, 1950 350 cc en de op de Bernardet gebaseerde scooter
Groupement Industriel Métallurgique Automobile, kortweg GIMA, bouwde lichte motorfietsen van 1946 tot 1956 in Puy de Dôme (F). Men startte met een 108 en 125cc met een primeur voor een Franse motorfiets: de telescoopdempers. In 1948 introduceerde GIMA een motorfiets met vier versnellingen en een 125cc AMC-motor (AMC staat voor Associated Motor Cycles, oftewel het samenwerkingsverband tussen de Britse motorfietsmerken AJS, Francis-Barnett, Indian, James, Matchless, Norton en Sunbeam). Het frame was conventioneel opgebouwd uit ovale buizen.
In de volgende jaren kwamen er verschillende viertaktmodellen met 125 en 175cc en tweetaktmodellen met 125cc cilinderinhoud. In 1954 ging een 250cc in productie met vier versnellingen met in de cilinderkop hangende ventielen die door een bovenliggende nokkenas werden bediend. Een jaar later bracht GIMA het model Capri op de markt met 125cc Ydral-motor. Het buizenframe was deels bekleed met plaatwerk.1956 was het jaar waarin Franse bedrijf ten onder ging, nadat het toch enkele fraaie motorfietsen op de markt had gebracht.
GKD
Italië. 1975/1978-1985
Dat merken die niet zo gek lang geleden nog op de markt waren, al weer vergeten zijn... daarvan is het Italiaanse merk GKD het bewijs. De firma uit Bologna startte in 1978 - alhoewel sommige bronnen over 1975 spreken - met lichte tweewielers van 50, 125 en 250 cc. De modellen die men voerde waren de Sir Lad met vier versnellingen en de Tornese en Ribot, die naar twee beroemde renpaarden zijn vernoemd. Beide hadden een automatische versnellingsbak en 16 inch wielen, terwijl een model voor kinderen 10 inch wielen had. Motoren kwamen van Hiro Motori S.a.S. die zich specialiseerde in 125 en 250 cc motorblokken. Klanten waren naast GKD, Aprilia, MAV en Ancilotti.
Het aanbod van de GKD-fabriek bleef tot in 1985 onveranderd. Toen verdween het merk uit de handel. Er is helaas nauwelijks iets bekend of overgebleven van GKD. Ik heb slechts één foto kunnen vinden van een GKD met een geblondeerde dame. Wie heeft meer? Laat het mij weten.
Greeves
Groot-Brittannië. 1951-heden
Op basis van een weddenschap monteerde Bert Greeves de 98 cc Villiers-motor van een grasmaaier in de rolstoel van zijn invalide neef Derry Preston-Cobb. Dit experiment was succesvol en leidde ertoe dat Bert en Derry een werkplaats openden voor gemotoriseerde invalidenvoertuigjes. Bert was geen onbekende in de techniek, want zijn eerste job was die van ingenieur bij de Austin Motor Company om vervolgens een eigen garagebedrijf op te richten in Londen. Daar waar hij ook de invalidenvoertuigen zou gaan bouwen onder de naam Invacar. Hiermee trok de firma de aandacht van de Britse overheid net na WO II, die de opdracht gaf om invalidenvoertuigen te leveren aan het Ministery of Pensions and National Insurance. Dankzij deze opdracht en het geld wat dit met zich meebracht, investeerde Bert Greeves in de fabricage van motorfietsen. Niet geheel onlogisch, want Bert was een trial rijder. In het magazine Motor Cycle verscheen in 1951 een eerste foto van zijn prototype met 197 cc Villiers-motor met drie versnellingen. Het ontwerp was onconventioneel met onder andere de zogenaamde 'Banana-link'-achtervork. Een gepatenteerd design afkomstig van de Invacar met een torsierubber en verstelbare frictiedempers in voor- en achtervork om de in- en uitgaande slag te regelen. Het frame bestaat uit een aluminium legering (LM6 voor kenners), waaraan de voorvork en de voorste ophanging van het motorblok waren bevestigd. Dit aluminium deel is gegoten in ronde stalen buizen dat de rest van het frame vormde. Circa 1953 was de motorfiets te koop.
Op de London Show 1954 werd een trial motorfiets geïntroduceerd met eveneens een Villiers-motor. De verrassing op de Greeves stand was echter de Fleetwing, een tweecilinder toerfiets met 242 cc Anzani-motor.
In 1962 kondigde Greeves onverwachts een prototype aan met 250 cc Villiers Mk 34A motor met de naam Silverstone. Een snelle, robuuste machine waarmee Gordon Keith in 1964 de Grand Prix van Isle of Man won. Het steeds stijgende vermogen van de motor vereiste dat de schokdemping en het frame aangepast moesten worden. Hiertoe ging Greeves over door een nieuw ontwerp te maken met stuurinrichting van Alpha en versnellingsbak van Albion. Dit model kreeg de naam Challenger.
Meteen na WO II een fabriek oprichten, was niet eenvoudig. Zeker niet omdat grondstoffen schaars waren. Derry Preston-Cobb zorgde er echter voor dat de verkopen op acceptabel niveau bleven, terwijl Bert Greeves voor de techniek en ontwikkeling zorgde. De conservatieve Britten konden echter maar moeilijk wennen aan het onconventionele design van de Greeves' motoren en daarom besloot Bert een prijsgunstiger en conventioneler toermodel te bouwen met 197 en 242 cc motoren. Men begon zich ook in wedstrijden te vertonen met een fabriekstrialteam.
In 1956 leidde Brian Stonebridge de ontwikkelingsafdeling waaronder ook de wedstrijdafdeling viel. Hij verhoogde het vermogen van de 196 cc Villiers-motor en won ermee in de 350 cc klasse en werd tweede in de 500 cc klasse van de Hawkstone Park race.
Dave Bickers werd in 1961 gecontracteerd om crosswedstrijden te rijden op Greeves en haalde meteen de seizoenstitel binnen. Ondertussen was de Scrambler Hawkstone, die kort na de zege in Hawkston Park op de markt kwam, vernieuwd. De Villiers Mk 34A motor werd opgeboord naar 246 cc. In de loop van de jaren specialiseerde Greeves zich steeds meer of sportmodellen, waardoor de toermodellen op de achtergrond geraakten.
Greeves Silverstone (1965)
In 1965 kwam de Sport Single op de markt en de East Coaster. Twee toerfietsen met 197 en 249 cc. Voor de East Coaster werd de Villiers Mk 4T gebruikt. Een jaar later kregen de Cross Challenger en de Trial-Anglian nieuwe wielophanging en schokdempers. Voor de coureur Gordon Keith werd hiernaast een speciale versie gebouwd met cilinderbussen van lichtmetaal en watergekoeld blok met radiateur van Velocette. In 1967 kwam er een 364 cc tweecilindermotor in de Challenger, waarmee Greeves de stap maakte naar grotere motoren.
In 1968 stopte Villiers met de levering van motoren, waarna Greeves zich terug moest trekken uit de trialsport. Men deed een poging met een 125 cc Puch-blok, maar dat werd geen succes. Het jaar ook waarin men voor de politie de 24DF Roadster bouwde.
Begin jaren 1970 kwam de Griffon op de markt. Een crossmodel met 390 cc. Het ontwerp was van de hand van Gordon Blair, een tweetaktspecialist van de Queen's University van Belfast (QUB). De letters QUB werden daarom achter de typenaam Griffon gezet toen deze in 1977 verscheen. Het jaar ook waarin Bert Greeves en Derry Preston-Cobb zich terugtrokken uit hun firma, nadat Tiepolas Ltd. de aandelen had overgenomen. Naast de productie van motorfietsen met Puch- en QUB-motoren verkocht men accessoires en legde men zich meer toe op invalidenvoertuigen en steeds minder op motorfietsen.
Richard Deal kocht de naamrechten op in 1999 en begon weer Greeves-motorfietsen te ontwikkelen. Voordat er een nieuwe 'fiets' verscheen duurde toch nog 10 jaar; in 2009 werd een nieuwe 280 cc tweetakt trial bike gelanceerd.
Op de site http://www.greevesmotorcyclesltd.com/ kun je het huidige gamma bekijken van Greeves. Alhoewel het een niet erg professionele indruk wekt.
Greeves 250 cc 25 DC Road Twin (1961-64)
Greeves 250 cc Single
Boven: Greeves 20T trial bike (1958-59)
Rechts: Greeves Scottish trial bike (1960)
guazzoni
Italië. 1935-1976
Aldo Guazzoni komt in 1908 ter wereld in de regio Milaan en ontpopt zich als een kundige werktuigbouwer. Dit leidt tot de oprichting van een motorfietsfabriek onder zijn eigen naam Guazzoni. Aldo monteert als aandrijving in zijn 'fietsen' de 250, 350 en 500cc viertaktmotoren van het Britse Calthorpe. Ongebruikelijk voor die tijd was de voetbediening van de versnellingsbak, die Aldo toepaste. De verkoopaantallen waren niet gigantisch, maar desondanks werd Guazzoni in Italië al snel bekend.
In 1939 bereidde Italië zich voor op de oorlog en moest Guazzoni zijn fabriek sluiten. Na het oorlogsgeweld werd Aldo dealer van Moto Morini. In 1949 stimuleerde broer Piero om de motorfietsfabricage weer op te pakken en zo geschiedde. Een nieuwe fabriek werd betrokken waarin Aldo Guazzoni een lichte motorfiets bouwde, geïnspireerd op de Moto Morini dat toen marktleider was. Vele kleine Italiaanse fabrikanten deden dit, het kopiëren van de marktleider.
In 1950 presenteerde Guazzoni een tweetakt 250cc eencilinder motorfiets, die een jaar later in productie ging. Al snel werd het gamma uitgebreid met een 150cc tweecilinder die als Touring, Sport en Premium Sport verkrijgbaar was waarmee verschillende racesuccessen werden behaald. Een buitenbeentje in het gamma was de Grifo met een plaatstalen frame en liggende eencilinder 150cc tweetakt (1953). In 1954 verscheen een 50cc bromfiets met twee versnellingen. De wereld van de viertakt betrad Guazzoni met de 200cc eencilinder met bovenliggende nokkenas en vier versnellingen. Hiermee kon een top van 116 km/u worden behaald. In de racerij werden ondertussen met de 50cc titels behaald en wereldrecords verbroken; een gemiddelde van 92 km/u over een afstand van 50 mijlen! Tja, dat was toen heel wat. Naast in motorfietsen werden Guazzoni-motorblokjes ook ingebouwd in karts en als buitenboordmotor gebruikt.
Guazzoni Modernly 150
Guazzoni Mata Cross 50 (1971)
Guazzoni record begin jaren 1950
Guazzoni 175 Sport (1959)
Guazzoni 175 Sport tweetakt blok
Guazzoni (1954)
Met de Guazzonchino presenteerde men in 1956 een zeer lichte 90cc tweetakt motorfiets waarmee een top van 85 km/u kon worden bereikt. De 50cc Sport-variant haalde de 60. Nu lachwekkend laag, want elke 'Handige Harry' tunet zijn brommer naar dergelijke snelheden.
Guazzoni kon dankbaar gebruik maken van de honger naar mobiliteit en produceerde vele varianten in de jaren 1950 en 1960. Bijzonder is een 50cc lichte motorfiets die in 1965 op de markt kwam en die speciaal voor de export werd gebouwd. De tweetakt met roterende inlaat leverde 7 pk bij 10.000 tpm! Een jaar later kwam de 50cc Mata die een peekaatje meer leverde bij 10.500 tpm. Renggg-denggg-denggg!!! Op de foto's is duidelijk te zien, hoe elegant deze racertjes zijn.
Off-road kon je gaan met de Guazzoni Regolarità Cross met 50, 60, 100 of 125cc en vier- of zesversnellingsbak.
In de jaren 1970 bleef Guazzoni als enige Italiaanse fabrikant vasthouden aan de tweetakt. Verkoopaantallen daalden tot in 1976 de laatste Guazzoni de poort achter zich sloot. Aldo overleed een jaar later
Foto's bronnen: pinterest, ruotodasogno.com e.a.
2x Guazzoni 50 Mata (1969)
Guazzoni 50 Modernly en 50 Mata racer (1969)
Hägglunds
Zweden. 1971-1978
Foto: Hägglunds XM 74 (1974)
Zo'n 600 km boven Stockholm ligt een enorme skischans in de plaats Örnsköldsvik. Daar richtte Johan Hägglund in 1899 een houtbewerkingsbedrijf op wat later AB Hägglund & Söner zou gaan heten. Men produceerde meubels en op een gegeven moment ook houten trainingsvliegtuigen. In 1957 richtte men zich volledig op de productie van militaire voertuigen, waarvan de Hägglunds BV-206 een van de meest bekende is met zijn rupsvoertuigen die op de poolcirkel uitstekend tot hun recht kwam.
Foto: Hägglunds XM 72
In 1971 startte het bedrijf met de ontwikkeling van motorfietsen voor militaire doeleinden. Men zocht het niet in voor de hand liggende concepten. Zo werd hun eerste model XM 72 voorzien van een 345cc motor met automatische versnellingsbak met cardanaandrijving, waarbij die 'bak' gebaseerd was op die van een DAF-variomatic; een aandrijving die menig hedendaagse scooter heeft. De aandrijfriem liep door een gesloten tunnel naar het achterwiel. Om te voorkomen dat vuil en water bij de riem konden komen, werd lucht aangezogen in het monocoque frame, die door een luchtpomp onder druk in de aandrijftunnel werd gepompt. Komt er maar 'ns op! De wielen waren beide eenzijdig opgehangen. Iets dat BMW een decennium later introduceerde op zijn R80GS. Remmen ging hydraulisch met schijven. Het geheel zag er erg robuust, onderhoudsvrij en degelijk uit.
Blijkbaar was dit allemaal iets te complex en/of te duur, want het latere model XM 74 had een conventionele telescoopvork aan de voorkant, een normaal frame en cardanaandrijving. Dit model werd ontworpen samen met rallykampioen Bill Nelson. De motor was nu een 347cc tweetakt Rotax. Schatting is dat er 40 XM 74's zijn gebouwd.
Burgers konden vanaf 1974 ook een Hägglunds motorfiets kopen, maar dit sloeg niet aan. Men was hoofdzakelijk afhankelijk van het Zweedse leger die in 1975 een grote order plaatsten. Dit bleek te veel te zijn voor het kleine bedrijf en halverwege gaf men de opdracht aan Husqvarna, waarmee de basis werd gelegd voor de Husqvarna 258 automatic.
Foto's onder: Hägglunds XM 74 (1974). Bron: www.bensbikes.nl
HAGG TANDEM (HT)
Groot-Brittannië. 1920-1922
In het Britse graafschap Hertfordshire startte Arthur Hagg in 1920 de productie van motorfietsen. De constructie ervan leek op die van een scooter. Enkele constructiedetails... Van het balhoofd liep een buis tot onder het laag geplaatste, uiterst comfortabele Lycett-panzadel en een andere buis naar de onderzijde van de motorfiets. Bovenop de eerste was de tank bevestigd. De passagier kon op een kuipstoel plaatsnemen. De tweede buis was met een plaatwerkconstructie verbonden, welke tezamen met verschillende metalen platen de draagconstructie vormden van de het motorblok. Van hieruit liep een verstevigingsdriehoek naar de bovenste buis onder het zadel. Verder nog meer plaatwerk: beenbeschermers en voetenplanken en een groot en breed achterspatbord.
De vering was voor die dag dik in orde. Het achterwiel veerde middels een veerarm, het voorwiel middels een Brampton Biflex parallelogramschokdemper met horizontale en verticale veren.
Aanvankelijk werd de motorfiets geleverd met een 349cc Precision tweetaktmotor of een 250cc Union tweetakt gekoppeld aan een Burman-versnellingsbak met twee verzetten die via een primaire kettingaandrijving en een secundaire riemaandrijving het achterwiel aandreef. Schakelen ging met de voet, zeer ongebruikelijk in die tijd. Starten deed je met een lange hendel die rechts boven de voetplank hing; zo startte ik ook een Tuk Tuk in Sri Lanka!
In 1921 werd de tweetaktmotor vervangen door een 350cc Barr & Stroud schuivenmotor en veranderde de naam in 'HT'.
Ondanks het originele ontwerp en de comfortabele eigenschappen, stopte de productie al in 1922. Er zijn echter bronnen die melden dat de bijzondere schuivenmotor tot in 1924 in een conventionele motorfiets is doorgebouwd.
HARPER
Groot-Brittannië. 1954-1955
Foto's: 'Spike' Rhiando met zijn overdekte scooter - Saharan - en rechts op de Scootamobile.
In de jaren 1950 sproten de tweewielerfabrikanten als paddenstoelen uit de grond. Velen hielden het echter niet lang vol in de sterk concurrerende markt. Zo ook de Engelse vliegtuigfabrikant C.E. Harper Aircraft Co met hun tweewieler. In 1954 brachten zij de Scootamobile op de markt. Deze had een glasvezel body, dat er zeer gestroomlijnd uitzag. De motor kwam van Villiers en was een 122 cc tweetakt. Het ontwerp is afkomstig van iemand buiten de Harper-organisatie: 'Spike' Rhiando, geboren als Albert J. Stevens in Duitsland. Hij was een grote fan van glasvezel en bouwde hiermee een scooter met een dak. Dit was dus vele jaren voordat BMW (C1) in de jaren 1990 ermee kwam. Rhiando reed met zijn scooter van Engeland naar Zuid-Afrika, althans dat was zijn doel. Hij strandde in de Sahara. Hierna ontwierp hij een scooter voor Harper, waar dit verhaal mee begon.
De Harper Scootamobile was helaas geen succes en al in 1955 stopte men met de productie. Er zouden zes stuks zijn gebouwd, waarvan er nog maar één is overgebleven en in het Haynes International Motor Museum staat.
Foto's: reddevilmotors, 500race.org
Foto boven: 'Spike' Rhiando op weg naar Zuid-Afrika
Hawker
Groot-Brittannië. 1920-1923
HG Hawker Engineering Ltd werd opgericht in Kingston-on-Thames, Surrey door Tommy Sopwith, wiens Sopwith vliegtuigfabriek zich na de Eerste Wereldoorlog had gediversifieerd in de productie van motorfietsen en het door Granville Bradshaw ontworpen ABC had gebouwd, voordat het failliet ging. Hawker dankt zijn naam aan Sopwith's belangrijkste testpiloot, Harry Hawker, en zou later gevechtsvliegtuigen bouwen voor de RAF, met name de Hurricane.
De eerste Hawker-motorfiets, die ver verwijderd was van de geavanceerde ABC-tweeling, was een eenvoudige eencilinder tweetaktmotor van 292cc, waarin een ongewoon groot aantal onderdelen van eigen makelij waren verwerkt, waaronder de voorvork, het zadel, de carburateur en de vliegwielmagneet. De productie van Model A (zie foto's) begon in 1921 en een nieuw 545cc zijkleppermodel met Blackburne-motor werd aangekondigd voor 1922. Een 350cc Blackburne-motor met kopkleppen volgde, maar tegen 1923 raakte Hawker steeds meer betrokken bij vliegtuigwerk en de productie van motorfietsen stopte al snel. Er werden ongeveer 200 Hawker-tweetaktmotoren gemaakt en waarschijnlijk minder dan 100 viertaktmodellen. Vandaag overleeft slechts een klein handjevol exemplaren.
hazlewood
Groot-Brittannië. 1911-1924 / 1926-1928
Foto boven: 1914 Hazlewood 654 cc (bron yesterdays.nl)
De firma Hazlewood Cycle Company werd in 1876 opgericht door James Hazlewood in het Britse West Orchard, Coventry en begon in 1895 als zo velen destijds met de productie van fietsen. In 1888 stapte John Warman in het bedrijf, waarna het Warman & Hazlewood heette. John had het zeven jaren later al weer gezien; hij emigreerde naar de VS en nu zag James' familie wel brood in deelname - men nam een aandeel en de naam Hazlewood Ltd. was een feit. In 1905 begon men zijspanbakkies te bouwen en kwam in Buckingham een filiaal. In 1911 verscheen hun eerste motorfiets met een door een riem aangedreven JAP V-twin en een drieversnellingsbak van Armstrong. Het productenpallet breidde zich met de jaren uit met 250, 300, 350 en 500 cc JAP tweecilinder, plus 500, 650, 750 en zelfs 1000 cc.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog was men gedwongen over te schakelen op de productie van munitie, maar hierna werd de motorfietsproductie weer in volle vaart hervat. Hazlewood zou een van de grootste Britse motorfietsfabrikanten worden, alhoewel men in eigen land minder bekend was dan daarbuiten. Een groot deel kwam namelijk terecht in de Britse kolonieën.
Hoe en waarom de fabriek in 1924 zijn poort sloot, is niet bekend. Twee jaren later werd nog een poging gedaan opnieuw te beginnen, wat helaas een kort leven werd gegund; in 1928 ging men failliet.
Op de foto's duidelijk te zien, dat Hazlewood prachtige motorfietsen leverde met luxe 'zijspanbakkies' van verschillende materialen. De 'single' motorfiets uit 1915 op de foto is in 2018 door Bonhams geveild voor krap 19.000 euro.
Foto's onder: 1915 Hazlewood 654 cc (bron bonhams.com)
Foto's onder: 1914 Hazlewood 654 cc (bron yesterdays.nl)
Foto's onder: 1922 Hazlewood (bron vintage-motorcycle.com)
H.B.
Groot-Brittannië. 1914-1924
De gebroeders Hill - wat meteen de merknaam H.B. verklaart (Hill Brothers) - richtten in 1914 in Walsall Street, Wolverhampton (GB) een motorfietsfabriekje op. Walter, Tom en Roland Hill brachten echter pas in 1919 hun eerste motorfiets op de markt: een prachtige, luxe 2¾hp op de markt met een 350cc Blackburne zijkleppenmotor. Het was een middenklasse machine met een tweeversnellingsbak met een gepatenteerd schakelsysteem onder de tank. De overbrenging naar de versnellingsbak verliep met een ketting en vandaar naar het achterwiel met een aandrijfriem. De machine had een kick-starter, een handbediende koppeling en natuurlijk een leren, luxueus Brooks zadel.
De uitlaat zat bevestigt aan een soort sub-frame dat ook de voetboorden droeg.In 1922 reed Roland Hill mee in de TT van Man op een 350cc en maakte goede kans op de overwinning. Helaas gooide een bandenwissel roet in het eten.1922 was ook het jaar waarin de gebroeders Hill - ondanks de tegenvallende verkopen - besloten hun gamma uit te breiden naar vijf modellen. Een laatste stuiptrekking, want in 1923 stopte men de productie.
HILDEBRAND & WOLFMÜLLER / LA PETROLETTE
Duitsland, Frankrijk. 1894-1897
Hildebrand & Wolfmüller Motor-Fahrrad Fabrik werd in 1894 in München opgericht door Heinrich en Wilhelm Hildebrand en Alois Wolfmüller. De Hildebrand-broeders hadden in 1889 al een poging gedaan om motorfietsen te produceren, getuige hun Hildebrand stoommotorfiets dat geen succes werd. Het frame van deze motorfiets vormde wel de basis voor het exemplaar dat zij met Wolfmüller bouwden, waarin een benzinemotor werd gemonteerd. Hildebrand & Wolfmüller patenteerden de naam 'Motorrad' en hiermee is deze firma officieel de allereerste die een motorfiets bouwde. Men zou ook de eerste zijn die motorfietsen in serie produceerde (waarschijnlijk tussen de 800 en 2.000 stuks).
De motorfiets bezat enkele intelligente details en was zijn tijd ver vooruit. Zoals bijvoorbeeld het buizenframe dat tevens dienst deed als reservoir voor olie en water, de volledig gesloten liggende tweecilindermotor, het lage zwaartepunt en het ontbreken van pedalen. Anderzijds was de motorfiets ook primitief, omdat de techniek nog niet geheel was uitgerijpt, zoals de gloeibuisontsteking en het achterwiel dat tevens als vliegwiel dienst deed en door stangen aangedreven werd.
Het idee voor de constructie kwam hoofdzakelijk van Henry Hildebrand, die na het afronden van zijn studie als ingenieur de bouw van een volledig nieuwe fiets plande en een fietsvereniging oprichtte. Samen met zijn broer Wilhelm had hij in 1889 een kleine stoommotor gebouwd, welke als hulpmotor in een fiets geplaatst kon worden. In 1892 ontwierpen de gebroeders samen met Alois Wolfmüller en zijn mecanicien Hans Geisendorf een kleine tweetakt benzinemotor. Het doel was een beter alternatief te bouwen, dan de stoommotor die zich als onbetrouwbaar had bewezen. Een jaar later had het gezelschap al een verbeterde, watergekoelde viertakt tweecilinder gebouwd die horizontaal onderin een fietsframe bevestigd kon worden. Vervolgens besloot men de gemotoriseerde tweewieler als 'Motorrad' te laten patenteren.
Hildebrand & Wolfmüller hadden grootse plannen; een grote motorfietsfabriek moest er komen! Al snel werkten er in en rondom München 1.200 mensen in de fabriek of als leverancier.
De liggende tweecilinder had een vermogen van 2,5 pk. Elke cilinder had een inhoud van 745cc, dus tezamen 1.490cc. Het gewicht was 60 kg en de topsnelheid 40 km/u. Een van de snelste voertuigen in zijn tijd!
De in de cilinderkop hangende ventielen werden bediend door een nokkenas die zich in het achterwiel bevond en die middels stangen en hefbomen de ventielen bediende. Heel bijzonder! De watergekoelde motor had zijn waterreservoir in het achterspatbord. Als het geheel reed, leek de aandrijving van het achterwiel veel op die van een locomotief.
Remmen ging door middel van een simpel remblokje op de voorwielen. Mocht dit niet voldoende zijn, kon men door bediening van een pedaal een haak in de aardbodem laten vallen.
Hildebrand & Wolfmüller floreerde mede door het afgeven van licenties voor de productie in Frankrijk door Duncan & Superbie (van origine Britten), die onder de naam La Petrolette de Duitse motorfietsen bouwden in Croissy. Er werd veel publiciteit gemaakt in Franse magazines en de fabriek werd overspoeld met brieven. Echter, slechts 20 opdrachten kwamen hieruit voort. Men besloot toen potentiële dealers uit de nodigen in de fabriek om te laten zien hoe de La Petrolette reed. In allerijl hadden een aantal werknemers een motorfiets in elkaar gezet. Een testrijder stapte op voor een demonstratierit. Toen hij wilde remmen, gebeurde er niets waardoor hij met volle vaart in een aardwal reed, over de kop sloeg en in een meer terechtkwam. Men was namelijk in de haast vergeten de rem te monteren!
Een ander drama deed zich voor toen men met drie La Petrolettes op weg was naar Lille voor een demonstratie. 's Avonds voor het pension verrichtte men nog enkele onderhoudswerkzaamheden, waarbij de tankdop in het donker op straat viel. Een passant stak een vuurtje aan om licht te creëren. Het gevolg was een enorme explosie!
Op de eerste Autosalon van Parijs in 1895 werden zes La Petrolettes getoond. Ondertussen beklaagden zich talloze eigenaren over de moeilijke bediening, met name de ontsteking die met een petroleumbrander in werking gesteld moest worden. Graaf De Dion - inderdaad, die van De Dion Bouton - adviseerde een elektrische ontsteking te monteren, maar dit advies sloeg men in de wind. De Franse firma werd voor het gerecht gedaagd, klanten eisten hun geld terug omdat men vond dat de complexe bediening niet te begrijpen was. De firma Duncan & Superbie verloor de rechtzaak en was vervolgens in 1897 gedwongen de fabriek te verkopen. De nieuwe eigenaar bouwde er vervolgens enkel fietsen.
Kort hierop moest de Duitse onderneming Hildebrand & Wolfmüller de productie ook staken. Dit kwam waarschijnlijk, doordat de gebroeders Hildebrand zich terugtrokken; de firmanaam veranderde in Wolfmüller & Geisendorf. Feit blijft dat Hildebrand & Wolfmüller de basis hebben gelegd voor de populariteit van de motorfiets.
Mocht je nog een Hildebrand & Wolfmüller in de schuur hebben staan? Weet dan dat de waarde wordt ingeschat op meer dan 3 miljoen en hiermee een van de duurste motorfietsen is.
Bron foto's: CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=141578
hoffmann
Duitsland. 1949-1954
Foto: 1954 Hoffmann Gouverneur
Jakob Oswald Hoffmann nam deel als partner in de Solinger Fahrrad Fabrik in 1934 om tijdens de Tweede Wereldoorlog (1943) de gehele fabriek met 400 medewerkers over te nemen. Hij profiteerde enorm van de oorlog, door te produceren voor het Duitse leger met hulp van 'tewerkgestelden'. Hij kreeg van Hitler zelfs een decoratie.
De fabriek van Hoffmann werd zwaar gebombardeerd, maar hij had gebouwen gehuurd 20 km verderop in Gräfrath en produceerde daar al snel door.
Na de oorlog verhuisde het bedrijf naar Lintorf in een oude Mannesmann buisfabriek. Omwonenden noemden het "de fabriek van de officieren", omdat er hoge legerofficieren van Hitlers leger zich daar onder valse namen verscholen. Toen de meeste fabrieken in Duitsland nog in puin lagen, produceerde Hoffmann reeds volop voor het Duitse volk: potten, pannen, oliepersen, boren en natuurlijk ook fietsen en vanaf 1948 motorfietsen.
Foto's boven: 1952 Hoffmann MR 175
Foto's onder: Hoffmann Vespa licentiebouw met onder de Königin.
Op 9 augustus 1949 tekende Hoffmann een contract met Piaggio om in licentie Vespa-scooters te bouwen. Een maand later noemde hij zijn bedrijf 'Hoffmann Werke'. De Vespa bleek een goudmijn: als snel was de gehele productie voor 1950 uitverkocht! In 1952 bouwde men 11.801 scooters. Een jaar later 15.295. De concurrentie zat echter niet stil en daarom introduceerde men in de herfst van 1953 de Vespa Königin met veel chroom en andere kleuren. Ook werd de Hoffmann Gouverneur geïntroduceerd, 's werelds eerste motorfiets met een 250cc boxermotor en cardanas. Hoffmann kreeg in de pers veel positieve aandacht. Zelfs het Amerikaanse magazine Life schreef in een artikel onder de kop "Duitsland - Een gigant ontwaakt" over Hoffmann waarin hij naast grote industriëlen als Jost Henkel en Alfred Krupp werd geplaatst als "de nieuwe kapitalist". Het ging dus goed. Frankrijk bestelde 300 Gouverneur motorfietsen voor de gendarme. Orders kwamen ook binnen vanuit Indonesië en Taiwan. Helaas bleef het succes van de Gouverneur op de thuismarkt uit. Hij was te duur, inefficiënt en vertoonde technische defecten. Maar Hoffmann haalde een aap uit de mouw: een verbeterde Gouverneur 250cc motor werd gemonteerd in een compacte auto, de Auto-Kabine 250. Zoekende op het internet kom ik twee modellen tegen: één die lijkt op een molshoop en één die lijkt op de Isetta. Ik vermoed dat die eerste een prototype is en nimmer in productie is gegaan. Die tweede werd getoond op de Parijse Autosalon van 1954. 800 orders werden geplaatst. Optimisme alom. Maar toen kwam de domper: Piaggio verbrak het licentiecontract voor de Vespa dat tot 1960 zou lopen, omdat men vond dat de techniek van de Vespa Königin in strijd was met de afspraken. Hoffmann had namelijk het vermogen van 4,5 naar 5 pk verhoogd. Hoffmann confronteerde Vespa met het feit dat Vespa in de beschrijving van hun Model 53, 5 pk leverde. Vespa vond dat het afronden van het vermogen, hun zaak was. Hoffmann stopte meteen met het betalen van licentierechten en dat betekende ook het einde van zijn scooterproductie.
Bijzonder toevallig(?) dat de beëindiging van de overeenkomst met Piaggio samenviel met de aankondiging van Hoffmann's Auto-Kabine en de overname van de Vespa-licentierechten door Messerschmitt, dat net als Piaggio een voormalige vliegtuigfabrikant was. Messerschmitt bouwde al compacte autootjes en maakte zware verliezen. Een concurrent als Hoffmann kon men daarom niet gebruiken. Het riekt naar samenzwering...
Hierbij kwam nog de beschuldiging van BMW en Iso (de originele bouwer van de Isetta), dat Hoffmann de Isetta 250 gekopieerd had. Op dat moment produceerde BMW nog niet de Isetta in licentie van Iso, maar was dit wel van plan om uit de slechte financiële situatie te komen. Ook hier gold: een concurrent als Hoffmann kon men niet gebruiken.
3 foto's onder: Hoffmann Auto-Kabine prototype die wellicht nimmer in productie is gegaan.
De genadeslag voor Hoffmann kwam toen zijn bank weigerde een lening te geven van 500.000 DM. Op 25 november 1954 moest daarom het faillissement worden aangevraagd. Het personeel bezette de fabriek twee weken lang en probeerde het te redden. Men bood zelfs salarisverlaging aan. Helaas. Veel toeleveranciers en agenten die flinke vooruitbetalingen hadden gedaan, leden enorme verliezen en sommigen pleegden zelfs zelfmoord.
Velen beweerden dat Hoffmann's bank - de Rheinisch-Westfälische Bank, voortgekomen uit de Deutsche Bank - een belangrijke speler was in een complot. Want deze bank was ook de bank van BMW en Messerschmitt en deze bedrijven waren vóór 1945 sterk met elkaar gelinkt. Want in de Naziperiode was Hans Rummel manager van de Deutsche Bank en voorzitter van BMW. Franz Popp, lid van het BMW-bestuur, was adviseur bij de Deutsche Bank. De Deutsche Bank had een enorme lening uitstaan bij Messerschmitt. Een directe link tussen BMW en Messerschmitt was er ook, want het vliegtuig ME 262 was uitgerust met twee BMW 003 turbinemotoren.
De afwikkeling van het faillissement duurde 2,5 jaar. Jakob Hoffmann kwam er niet bekaaid vanaf, want hij wist uiteindelijk zijn fabriek te redden. Hij tekende een overeenkomst met BMW voor de productie van hun toekomstige mini-auto/Isetta. Niettemin gaf hij zijn villa aan de katholieke kerk, maar kon er wel tot zijn dood in wonen. Die kwam in 1973. Toen produceerde zijn fabriek enkel nog metalen onderdelen. In 1991 sloot de fabriek voor goed zijn poorten.
2 foto's onder: de Hoffmann Auto-Kabine die sterk lijkt op de Iso/BMW Isetta. Voor zover bekend is van de geproduceerde 113 stuks geen enkel exemplaar overgebleven.
Hosk
Japan. 1954-1957
De heren Hori, Ozeki, Shimizu en Kimura richtten Nikon Kososu Kikan Company op en gaven de eerste letter van hun achternaam aan hun motorfietsmerk HOSK. Hori was de man die alles wist van produceren. Ozeki was directeur bij de inbouwmotorenfabriek Yamada en bracht de motoren mee, Shimizu had het ontwerpen in de vingers en Kimura was de ingenieur bij uitstek. Een goede mix voor een succesvol bedrijf. Zoals zoveel Japanse bedrijven die tot medio vorige eeuw startten, kopieerde ook Hosk Europese producten. Zij baseerden hun ontwerp op de Duitse Horex en het Britse Royal Enfield. De productrange was erg breed: van 123 cc tweetakt via 248 cc en 348 cc kopklep-eencilinders tot aan een 498 cc paralleltwin met vierversnellingsbak en bovenliggende nokkenas. Hun eerste model - de Hosk AB - was echter een 200 cc waarvan het motorblok afkomstig was van Yamada. De CA had een 125 cc blok. De motorfietsen waren erg prijzig en niet geheel probleemloos, wat het merk een slechte start gaf.
Foto rode 'bike': Hosk DB uit 1958
In de winter 1956/57 ontwikkelde men een 650 cc tweecilinder. De poen was toen al uit de pot en men moest op zoek naar geldschieters. Die vond men. Showa nam het bedrijf over en zou doorgaan met de productie van motorfietsen, bromfietsen en scooters.
Men bouwde ook aan een TT-racer (zie foto zilverkleurig exemplaar met buddy seat). Helaas bleef het bij een prototype.
Hurikan
Tsjecho-Slowakije. 1946-1950
Niet alleen in de Tsjechische autogeschiedenis zijn er projecten die het potentieel hadden om hun tijd in te halen. Vele en vele jaren geleden had Tsjechië (toen nog Tsjecho-Slowakije) een belangrijke rol kunnen spelen in de wereld van de motorfietsen, zoals blijkt uit enkele overgebleven prototypes van het vergeten merk Hurikan. De Hurikan werd slechts enkele jaren na WO II geproduceerd in het toenmalige Tsjecho-Slowakije. De constructie was het gedachtegoed van Vladislav Vlk die net voor WO II wilde beginnen met de bouw van een racebike. Zijn intentie was om deze beter te laten zijn dan de Jawa waarop hij toen races reed. Maar de oorlog brak uit en helaas moest Vladislav in het geniep werken aan zijn motorfiets, wat hij samen deed met zijn kameraad František DvoÅ™ák in zijn huis in ÄŒestlice bij Praag. Ondanks de primitieve omstandigheden en het gevaar dat de Duitse bezetter erachter kwam, creëerden DvoÅ™ák en Vlk een unieke machine, uitgerust met een geavanceerde viertaktmotor met bovenliggende nokkenas. Het vermogen was ca. 20 pk (15 kW), wat in die tijd een beste waarde was. Bovendien werd de relatief krachtige enkele cilinder van 250 cc ondersteund door een uitstekend chassis.
Duralumin telescopische dempers aan de voorkant, het achterwiel was gemonteerd in een zwevende vork en opgehangen door een paar schokdempers. Effectieve vertraging werd vervolgens bereikt door grote trommelremmen, direct geïntegreerd in de wielnaaf. Dit waren elementen die destijds niet echt gebruikelijk waren. Tot het einde van de WO II kreeg Hurikan logischerwijs geen kans, maar aan het einde ervan ontstonden er wellicht kansen! Vladislav Vlk werd aangesteld als hoofd ontwikkeling bij Motor Union ÄŒeské BudÄ›jovice, waar hij de gelegenheid kreeg om de eerste pre-productie serie van zijn motorfietsen te maken. Er werden zes exemplaren geproduceerd, waarvan vijf standaard, één ervan was een racer uitgerust met aluminium tanks voor benzine en olie. Het derde prototype was uitgerust met een grotere en krachtigere motor met een capaciteit van 350 cc. Het doel was een serie voor de racerij te bouwen, maar dit is helaas niet gebeurd. Kort na de oorlog kwam het socialisme aan de macht en begon de motorfiets te worden gezien als een vervoermiddel voor degenen die geen auto hebben. Vlk was met zijn uitstekende, maar helaas ook dure motorfiets, op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Het einde van het project kwam toen Vlk werd overgeplaatst naar Praag, waar hij plaatsvervangend directeur bij Motokov zou worden.
Een paar geproduceerde Hurikans waren nog enige tijd in gebruik in races, maar het duurde niet lang voordat de versleten racemachines in de vergetelheid geraakten. Momenteel zijn er slechts een paar gerenoveerde Hurikans in handen van verzamelaars en musea, die doen denken aan een ambitieuze droom van één racer. Een droom die helaas nooit uitkwam, omdat het regime op dat moment geen interesse had in luxe en dure machines.
Foto's: www.automix.denik.cz.
italemmezeta
Italië. 1959-1967
Italemmezeta ontstond doordat Leopoldo Tartarini, zoon van motorcoureur Egisto Tartarini, in 1959 een werkplaats begon onder deze naam. Leopoldo had toen net een wereldreis afgerond met zijn vriend op Ducati's 175cc.
Leopoldo plaatste in het frame van zijn motorfietsen de 125cc tweetakt motorblokken van MZ, die pas twee jaar na de oprichting van zijn werkplaats op de markt kwamen. Naast de 125cc verscheen er een 175cc MZ met 11 pk/5.000 tpm waarmee een top van 115 km/u kon worden behaald.
Foto boven: Mustang. Foto's onder: De Luxe met MZ-motor. Bron: inmoto.it e.a.
Er werd ook ingesprongen op de bromfietsrage door in 1962 een model hiervoor op de markt te brengen. En zoals het een Italiaans bromfietsmerk uit die tijd betaamt, kwam er eveneens een rank sportmodel, in 1964, de Mustang en Mustang SS. Dit werd een enorm succes. Het frame was een combinatie van buizen en plaatstaal met een markant gevormde brandstoftank. Het frame met dubbele wieg zou het handelsmerk worden van Italjet. De tank bevatte twee doppen: één om te tanken en één met ingebouwde snelheidsmeter. In het midden, aan de achterkant, bindt een geperforeerde riem het aan het frame. Sommigen vonden de tankafmetingen niet in verhouding, maar de meesten vonden het fascinerend, bovendien was het anders dan elke andere tank op de markt en daardoor uniek en herkenbaar. Uitgerust met een Minarelli P4-motor, werd de Mustang SS voorgesteld met voetsteunen op de achterbrug, naast de standaard, met voorrem met nep-luchtinlaten en met aluminium velgen. Er waren ook versies die zelfs aluminium spatborden hadden. In 1966 kwam de Mustang Veloce; meer gestroomlijnd en voorzien van periscoop luchtinlaten.
In 1967 veranderde de naam Italemmezeta in Italjet. Later meer over dit merk.
ITar
Tsjechië. 1920-1930
Gedurende de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde ingenieur Zubatý motorfietsen voor het merk Walter. Toen dit bedrijf na de oorlog zijn poorten sloot, werd het ontwerp overgenomen door de firma J. Janatka & Spol in Praag onder de naam Itar. Dit model werd tot eind 1920 geproduceerd met een tweecilinder boxermotor van 750 cc en staande ventielen, die in lengterichting in het frame werd gemonteerd. In 1922 kwam een nieuw model met 350 cc blok en vanaf 1927 werd het gamma uitgebreid met verschillende modellen, waarvan de 350 cc en 500 cc varianten voorzien waren van JAP-motoren en Burman-versnellingsbak, trommelremmen vóór en achter. Dit was een laatste stuiptrekking nadat de orders van de grootste klant - het Tsjechische leger - in 1926 opdroogden. In 1930 was het gedaan met Itar.
Op de foto's de modellen uit de beginperiode, waarvan de bruine uit 1924 dateert.
IXION
Groot-Brittannië. 1906/10-1923
Dit is weer zo'n merk waar over de oorsprong verschillende data zijn. De ene meldt 1910, de ander 1906. Waar men het wel over eens is, is dat het begon in Birmingham en dat de fabriek later - in 1920 - verhuisde naar Staffordshire.
De naam Ixion is afkomstig van een Grieks mythologisch figuur die de god Hermes had verraden en als straf aan een brandend wiel werd vastgebonden en eeuwig de hemel hiermee moest doorkruisen. Het brandend wiel is onderdeel van het logo van Ixion.
De eerste motorfiets had een eencilinder 2 1/2 hp JAP-motor, of een 3 1/2 hp Precision-motor. Beide viertakt. Gebruikelijk in die tijd, was de riemaandrijving. Twee jaar later was enkel de 3 1/2 hp nog in het gamma, aangevuld met een 4 1/2 hp Precision-motor met waterkoeling zowaar. De TT-modellen hadden een JAP-blok. De motorfietsen waren uitgevoerd met een Bowden tweeversnellingsbak en Saxon-voorvork.
Bij het uitbreken van WO I bracht men een 269cc model uit met Villiers-tweetaktmotor. Een jaar later kwam daar een 349cc model bij met Peco-motor, plus een viertakt model met Villiers-blok en een andere met King Dick V-twin.
Foto: Ixion Model B II 269cc (1920). Bron: yesterdays.nl
Advertenties uit 1920 - zie onderstaande afbeeldingen - laten een 2 1/2 hp tweetakt Model A zien, een Model B met 2 1/2 hp en twee versnellingen waarvan het Model B II met Sturmey-Archer tweeversnellingsbak, Model C 2 1/2 hp met driebak en voor de dames een Model D met 2 1/2 hp tweebak. Het model D had een afscherming van de aandrijfriem om te voorkomen 'dat den jurk van de dame' in het achterwiel zou geraken, met alle onelegante en onveilige gevolgen van dien!
Na de verhuizing naar Staffordshire bleef er nog maar één model over met 269cc Villiers-blok die of direct werd aangedreven of met twee versnellingen. Er moeten ook modellen zijn met een 670cc tweecilinder en 499cc en 597cc eencilinder. Welke van bovenstaande welk blok heeft, is mij niet duidelijk. Wellicht weet jij het?
In 1923 staakte men de productie.
De motoren waren over het algemeen khaki gekleurd, wat ze een militair uiterlijk geven. Ze werden geroemd om hun kwaliteit. Jammer dat er nog maar zo weinig van overgebleven zijn; slechts een handjevol is bekend.
KENILWORTH
Groot-Brittannië. 1919-1924
Scooters zien wij nu volop en hebben de traditionele bromfiets uit het straatbeeld verdreven. De eerste scooters verschenen echter al 100 jaar geleden, waaronder die van het Engelse merk KENILWORTH dat slechts 5 jaar (1919-1924) bestond.
Het ontwerp was van een militair; kapitein Smith-Clarke uit het plaatsje Kenilworth, nabij Coventry. Hij bevestigde de buizen van het frame aan elkaar door ze hoofdzakelijk aan elkaar te schroeven, in plaats van te lassen. Opvallend is verder dat de brandstoftank en de motor zo laag mogelijk zijn geplaatst ten gunste van het zwaartepunt. Schokdemping heeft de Kenilworth niet. Het comfort moet komen van de grote veren onder het zadel. De eerste modellen hadden overigens helemaal geen zadel, omdat de scooter met name was bedoeld voor dames, die in die tijd liever stonden dan zaten (om inkijk te voorkomen?).
De primaire overbrenging is middels een riem, de secundaire overbrenging (naar het achterwiel) middels een ketting. Het prototype werd getest met een Clément motor. De eerste productie-exemplaren hadden een Norman eencilinder viertaktmotor van 142cc. Later werd de aandrijving verzorgd door een Villiers tweetaktmotor met 269cc en JAP viertaktmotoren met 292cc.In 1924 - tegen het einde van de productie - deed de KENILWORTH nog een aanpassing door voorvering toe te passen en een handstarter.
Kovrovetz
Rusland. 1946-1967
Foto boven: Kovrovets K175 uit 1963
In augustus 1916 ontstonden in het Russische stadje Kovrov werkplaatsen voor de fabricage van wapens. Men produceerde daar decennialang 'schiettuig', totdat na WO II de overheid de opdracht gaf een lichte motorfiets te ontwikkelen. In november 1946 verscheen de K-125 gebaseerd op de DKW RT125 met een eencilinder tweetakt motor gekoppeld aan een drieversnellingsbak. 4,25 pk's moesten de 76 kg lichte motorfiets naar een top van 70 km/u stuwen. (Een kopie ervan werd gefabriceerd in een fabriek in Moskou, die later werd verplaatst naar Minsk.) Een aantal werden beproefd op de Russische wegen en al snel bleek dat de constructie te zwak was, voornamelijk het frame kon de klappen die het kreeg door het rijden over de slechte wegen, niet aan. Men voorzag toen het model met telescoop voorvorken en noemde het model K-125M.
Foto's onder: de eerste modellen K125 en K125-M met telescoop voorvork uit de jaren 1940.
Een van de zeldzaamste Russische motorfietsen is de zogenaamde 'Kovrov-Jawa', K175 uit 1956 met een 175 cc 8 pk motor met aluminium cilinderkop en semi-automatische koppeling. Het design was rechtstreeks afgeleid van Jawa die 'het jatwerk' niet konden waarderen en hierover klaagden bij de Russische opperbaas Kroetsjev. Niettemin werden er 400 van gebouwd.
In 1959 werden technische aanpassingen doorgevoerd waaronder een nieuw elektrisch systeem en een vierversnellingsbak. Op 5 mei 1960 rolde de miljoenste Kovrovetz uit de fabriek!
Foto's onder: de K175-A, de 'Kovrov-Jawa' en de K175-B
De betrouwbaarheid van 'Kovrovetsen' was niet al te best getuige de grote problemen die men had met de K175-B die in 1963 werd geïntroduceerd. Een paar jaren later ontstond een nieuwe Russisch motorfietsmerk, Voskhod, dat in de fabrieken van Kovrovets werd geassembleerd voorzien van een 10 pk motor waarmee je 90 km/u haalde. Voor het eerst was er een bagagerek leverbaar, een windscherm en kniebeschermers. De productie van Voskhods oversteeg al snel die van het merk Kovrovets dat snel verdween op de straatversies. Op raceversies zou de naam nog wat langer te zien zijn.
Bron https://b-cozz.com/kovrovet-voskhod/
LMZ (Karpaty, Verkhovyna)
Oekraïne. eind jaren 1950-1997
In de West-Oekraïnse stad Lviv werden eind jaren 1950 verschillende voertuigen geproduceerd onder de naam LMZ. Van trailers tot aan bromfietsen. Over deze laatste categorie gaat dit verhaal.
LMZ bouwde onder de naam Karpaty tot wel 300.000 brommers per jaar. Maar medio jaren 1980 begon de vraag weg te vallen en daalde de productie tot zo'n 100.000 stuks per jaar. Tot uiteindelijk in 1997 de fabriekspoort werd gesloten en de machinerieën werden gesloopt.
Ik heb niet veel informatie kunnen vinden over dit merk en heb niet de geschiedenis kunnen achterhalen uit de beginjaren (info welkom!). Wat ik weet, is dat LMZ in 1958 begon met het ontwerpen van prototypes van bromfietsen en gespecialiseerd was in trailers.
Men bouwde de V-902 en V-905 motorfietsen en de MV-044 bromfiets. Eind jaren 1950 verscheen de Verkhovyna-3 bromfiets (MP-048) welke een grote rol speelde in de historie van LMZ. Deze had een 50cc tweetakt motor van Kovrov (Sh-51K) met een vermogen van 2 paarden. Een top van 50 km/u kon ermee gehaald worden! De Verkhovyna evolueerde in model -4, -5 tot en met -7 tot medio jaren 1970.
In 1981 introduceerde LMZ de bromfiets Karpaty-1, ook wel bekend als LMZ-2.160. Men monteerde hierin een motorblokje van het merk Vairas, afkomstig uit de zogenaamde Siauliai-fabriek. O.b.v. de LMZ-2.160 verschenen verschillende varianten, waaronder een 'hoogpotig' Sport-model. Met hulp van de Russen werd het ontwerp en het design verbeterd. De garantie kon men hierdoor verlengen naar 8.000 en de eerste servicebeurt diende pas bij 18.000 km plaats te vinden.
In 1986 kwam de vervanger, de Karpaty-2 (LMZ-2.161) met voet- in plaats van handschakeling. Voor wie prijs stelde op luxe, kon het Lux-uitvoering bestellen met richtingaanwijzer en een verzwaarde bagagedrager, goed voor 15 kilo. De Karpaty-2 Sport was voor de koper met sportieve aspiraties. Er was ook nog een Karpaty Cross, een erg zeldzame verschijning met circa 500 stuks.
In de laatste jaren werd het design aangepast door steeds meer kunststof toe te passen.
N.B. Dit is een leuke site van een Karpaty-liefhebber: https://carhappy.ru/en/moped-karpaty-tehnicheskie-harakteristiki-i-foto-mopedy-sssr/
Foto's boven: modellen uit de jaren 1980.
Mars
Groot-Brittannië. 1920-1957
Mars is in 1920 ontstaan ​​in de fabrieken van Johann en Karl Müller in Neurenberg. Omdat het duidelijk opviel tussen de motorfietsen van die tijd, wekte het meteen de interesse van het publiek. Opvallend was het frame, dat in sommige ontwerpkenmerken zijn tijd ver vooruit was. Pas na de Tweede Wereldoorlog was er iets soortgelijks. Daarnaast is de Mars tot in het kleinste detail doordacht en op de best mogelijke manier geconstrueerd. En last but not least was de Mars ook esthetisch overtuigend. Het frame was een doosframe van gelast plaatstaal, waarvan de centrale buis schuin van het balhoofd naar de naaf van het achterwiel leidde. Vanuit deze centrale buis vormden gelaste of geschroefde geperste plaatelementen een lus waarin de motor zat.
De 995 cc tweecilinder boxermotor was afkomstig van Maybach en had zijkleppen en magneetontsteking. Het voorwiel werd geleid door een uitgebreide, geveerde parallellogramvork. Het systeem was een beetje ingewikkeld en het gewicht van de hele constructie was behoorlijk hoog.
Het achterwiel was onafgeveerd, terwijl verschillende veren op het zadel de rit comfortabel maakten. Door de uitgebalanceerde gewichtsverdeling was de machine, die een topsnelheid van 80 km/u haalde, gemakkelijk te besturen. Hij behaalde een groot verkoopsucces en was in 1925 een van de best verkochte motorfietsen in Duitsland.
Foto's onder en boven: 1921 Mars A20 (bron pipeburn.com)
In de daaropvolgende jaren verschenen tweecilindermodellen naast het meer conventionele frame met 500 cc-motoren van MAG. In de loop van de jaren dertig liep de productie van het bedrijf terug en was nu beperkt tot conventionele motorfietsen. Na de Tweede Wereldoorlog begonnen de Mars-fabrieken met de productie van lichte motorfietsen met Sachs-motoren met 98 tot 175 cc. In 1951 zorgde de Stella voor positieve verbazing; een lichte motorfiets met een staande 147 cc eencilinder tweetaktmotor van Sachs. De Stella was een groot succes, maar de crisis van de jaren vijftig op de Duitse motormarkt leidde tot de ineenstorting van het bedrijf, dat uiteindelijk zijn deuren sloot in 1957.
Foto's onder: Mars Stella uit de jaren '50
Er waren ook Engelse merken die Mars heetten. De Mars Motor Company bouwde in 1905-1910 motorfietsen met Minerva- en Fafir-motoren. De Mars Ltd. Coventry produceerde conventionele motorfietsen met 250 cc Villiers en 300 cc JAP-motoren in 1923-1926.
Foto's onder: Mars motorfiets sierde verschillende postzegels.
merkel
Verenigde Staten. 1902
Dit merk heeft - voor zover ik heb kunnen achterhalen - niets te maken met Angela Merkel. Neen, een Amerikaan, ene Joseph Merkel richtte in 1902 in Milwaukee, Wisconsin een werkplaats in voor de productie van eencilinder motorfietsen. Dat deed hij vol ambities om een zeer sportief imago op te bouwen middels diverse 'race bikes', waarmee hij nieuwe standaarden zette in de VS. Zo patenteerde hij een voorvork waarop later de telescoopdemper gebaseerd is. Ook ontwierp hij een monoshock achterwielophanging, dat tegenwoordig gemeengoed is. Zijn slogan was: 'All roads are smooth to The Flying Merkel'. Andere innovaties waren kogellagers in plaats van de toen gebruikelijke bronzen bussen. Merkels waren zeer succesvol in races, vele sfeervolle foto's getuigen hiervan.
In 1909 werd de Light Manufacturing Company eigenaar van het bedrijf en produceerde modellen als de 'Merkel Light' en 'The Flying Merkel'. Joseph was nog werkzaam in zijn onderneming en bedacht allerlei noviteiten, zoals een frame waarvan de buis onder het zadel dienst deed als uitlaat(demper), zie de oranje motorfiets op de foto's. En hij kwam op het idee om een motortje in te bouwen in een achterwiel, dat eenvoudig uitgewisseld kon worden met een fietswiel. Vele jaren later, werd dit populair.
In 1911 kocht de Miami Cycle Manufacturing Company Merkel en hiermee werd de productie verplaatst naar Middletown, Ohio. Maar de Eerste Wereldoorlog kwam er aan en ook nog eens een moordende concurrentie. Dit waren de voornaamste veroorzakers van het stoppen van de Merkel-productie in 1917.
Miele
Duitsland. 1938-1959
"Miele... er is geen beter", de reclameslogan voor de huishoudelijke apparatuur van het Duitse kwaliteitsmerk dat in 1899 door Carl Miele en Reinhard Zinkmann werd opgericht in Gütersloh. Men produceerde aanvankelijk melkcentrifuges en ander machines voor de productie van melk. In 1907 had met reeds 60 werknemers en in 1911 startte men met de fabricage van fiets. Men bouwde zelfs auto's voor het Duitse leger gedurende de Eerste Wereldoorlog. In 1916 werd in Bielefeld een tweede fabriek gebouwd.
Foto boven: Miele K52 Sport bromfiets uit 1958
Foto's onder: Miele K52/2 Sport bromfiets uit 1959 en K51 uit 1957.
In 1932 kwam de eerste motorfiets op de markt met een 74 cc Sachs-blok, gevolgd door een 60 cc Sachs in 1938, type 420, en een 198 cc Sachs in 1940, type K2. Men had zowel dames- als herenuitvoeringen.
De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een productiestop, maar eind jaren 1950 kwam Miele weer met een gemotoriseerde tweewieler, de K52/2 bromfiets. Dit was slechts voor een korte duur. Men had meer succes met witgoed en hun gemotoriseerde tweewielers raakten snel in de vergetelheid.
Foto's onder: Miele 720 en 100 uit eind jaren 1930.
Miller
Italië. 1921-1959
Foto boven: 1939 200cc
Vroeger ontpopten tweewielerfabrikanten zich vaak doordat de oprichters eerst handelaar of distributeur waren van een merk. Zo ook de Italiaanse broers Ernesto, Edgardo en Mario Balsamo. Zij vertegenwoordigden het Amerikaanse merk Excelsior en het Britse merk Ariel. In 1921 besloten zij een eigen motorfiets te bouwen in Milaan onder de naam Miller. Waarom men koos voor een Engels klinkende naam... vraag het Joost!
De motorfietsen waren voorzien van Zwitserse Moser-motoren met een cilinderinhoud van 175 cc. In 1922 startte zowaar een serieproductie. In 1926 bracht men onder de naam Excelsiorette fietsen met hulpmotor op de markt, die echter geen succes werden.
In de hierop volgende jaren kwamen 123 cc tweetakt en 173 cc viertakt motoren, allebei van Moser. De nadruk lag hierbij op de motorsport, dat werd onderstreept met verschillende wereldrecords in 1928 die was voorzien van een in eigen beheer gebouwd Balsamo-motorblok.
De modellen Erretre en Erredue kwamen begin jaren 1930 op de markt, beide met Balsamo-blok en voorzien van 175 cc. Er waren ook modellen met 350 en 500 cc Python-motoren van Rudge met vier kleppen hangend in de cilinderkop.
In 1932 kwam de 250 Sport B8 en nam men een vliegtuigingenieur in de arm, om een 'wereldrecordfiets' te bouwen. Hij voorzag de 'fiets' van aluminium beplating om de stroomlijn te bevorderen. Het ziet er uit als een vogel met ingeklapte vleugels. Motorcoureur Carlo Fumagalli bereikte er 141,998 km/u mee.
Het gamma werd in 1938 uitgebreid met een lichte 98 cc'er met Sachs-motor, die enkele jaren later als Schermata besteld kon worden en dan was voorzien volledig afgedekt motorblok middels plaatwerk voorzien van koelsleuven. Erg stoer, zeker voor zijn tijd.
Na de Tweede Wereldoorlog kon men gelukkig de draad weer oppakken met de 200 cc Carenato en Jupiter sportmodellen en een 500 cc viertakt toermachine en sportmodel. Op de motorshow van Milaan in 1950 introduceerde Miller-Balsamo een compleet nieuwe productielijn met de 200 V en 250 V met staande eencilinder tweetaktmotor. Aan de onderkant van het gamma een lichte 125 cc motorfiets.
In 1954 verscheen een technisch vervolmaakte 169 cc eencilinder viertaktmodel met bovenliggende nokkenas en vierversnellingsbak. Dit was het laatste motorfietsmodel van het merk. Men betrad in 1957 nog de bromfietsmarkt. Twee jaren later viel het doek over het Milanese bedrijf dat zeer karakteristiek vormgegeven motorfietsen bouwde.
Interessant detail: de naam Vespa is in 1934 geregistreerd door Balsamo en later verkocht aan Piaggio.
Foto's onder: 1932 Wereldrecord'fiets' met 250cc
Foto's: 1950 250 Sport
Foto onder: 1935 500 Telaio
Foto's onder: 1951 175SS
Monark / MCB Monark
Zweden. 1913-1975
De Zweedse boerenzoon Birger Svensson, geboren in 1883, was erg getalenteerd en een uitstekend student. Toen hij nog puber was werkte hij voor een postorderbedrijf en verdiende al snel driemaal het salaris van een boerenknecht. Toen hij 19 jaar oud was, opende hij een kleine winkel in zijn geboorteplaats en in 1904 verkocht hij daar gereedschappen en fietsen. Toen hij 300 fietsen had verkocht, bouwde hij zijn eigen fietsen. Hierna, in 1913, kwam zijn eerste motorfiets onder de naam Esse op de markt met een 172 cc Blackburne motor. In 1927 veranderde de naam in Monark en kwamen er modellen met 98, 150, 350, 500 tot krap 600 cc motorblokken van Sachs, JLO (Monark M560 Blue Arrow) en Blackburne (Monark M10). Gedurende de WO II werd men min of meer gedwongen binnenlandse motorblokken in te kopen en zodoende werd Husqvarna gemonteerd. Tevens werden er gedurende die periode - heel vooruitstrevend - elektrisch aangedreven driewielers gebouwd. Overigens, in 1944 stierf oprichter Svensson.
Na 1945 begon men weer op te krabbelen oorlogsjaren en voorzag de motorrijder met lichte modellen met ééncilindermotoren van BSA, Husqvarna, JLO en CZ (48 tot 249 cc). Tweecilinders kwamen van Adler en de Zweedse firma J.B. Ook zouden er exemplaren gebouwd zijn eind jaren 1940 met Puch-motor. Volgens sommige bronnen zou Monark bovendien de voorganger van de BSA Bantam gebouwd hebben als M70 en M71. Dit project begon in 1948 gebruikmakend van het BSA-blok welke gebaseed was op de DKW RT125.
Foto's onder zijn modellen van eind jaren 1959.
In 1960 werd Monark overgenomen en heette het voortaan MCB. Er kwamen modellen op de markt met 50 tot 123 cc motoren van Sachs en Morini. Tevens bouwde men een soort scooter, de Monarscooter, die ook naar Nederland werd geëxporteerd. Uiteindelijk werd de productie in 1975 gestaakt.
Monark motorfietsen zijn onder verschillende namen verkocht, zoals Jagaren, Erlan, Stanley, Maraton, WICI, Wano, Centrum, Konsums, The James en Kärnan.
Foto's onder: de Monarped uit de jaren '60 en een van de laatste modellen, de 125 MX uit 1972.
la mondiale
België. 1923-1934
Foto: 1929 La Mondiale 350 cc; bron: Wikipedia
Het Belgische merk La Mondiale heeft Nederlandse en Franse invloeden. Frans, omdat de Franse broers Georges en Eugène Morel het bedrijf oprichten. Nederlands, omdat de broers van circa 1910 tot 1920 chassis produceerden in Amsterdam voor Spyker. In 1920 vertrokken zij naar Brussel om daar motorfietsen te gaan produceren. Hiervoor werd er samengewerkt met een zakelijke partner Mr. Nève en luidde de bedrijfsnaam voortaan Morel & de Nève. In 1923 toonde men een prototype motorfiets op de Salon van Brussel. Dit model had een eigenhandig gebouwde 308 cc eencilinder tweetaktmotor die ondersteboven gemonteerd werd! Bijzonder was verder het frame uit plaatstaal, dat erg ongebruikelijk was in die tijd. Ook bijzonder was het zadel, dat meer leek op een stoel net als een scooter.
Het model sloeg aan en werd in productie genomen met een De Luxe-versie als damesmotorfiets met een lage instap.
In 1925 werd het bedrijf overgenomen door Fondu, waarna de gebroeders Georges en Eugène als technici aanbleven. De motoren werden uitgerust met 350 cc Blackburne-, Villiers- en JAP-zijklepmotoren. Twee jaren later kwamen er 500 cc motoren bij.
Foto's v.l.n.r.: 1926 La Mondiale, 1928 La Mondiale (bron: moto collection.org), 1931 La Mondiale (bron: cybermotorcycle.com)
In 1928 fuseerde Fondu met S.A. Outillage et Machines-Outils Blaviers waarna het bedrijf S.A. des Constructeurs Méchaniques Mondiale ontstond. Men gebruikte de zelfgebouwde 308 cc motor weer. Kenmerkend waren de voetsteunen die tevens de uitlaten vormden en de benzinetank onder het zadel.
De crisisjaren 1930 dienden zich aan en La Mondiale moest 'down sizen'. De motoren kregen lichte 150 cc tweetakten van Villiers. Alle viertakten (350, 500 en 600 cc) kwamen van Sturmey-Archer. In 1934 staakte men de productie van tweewielers. Het bedrijf La Mondiale bestaat overigens nog steeds en is gevestigd in Zele (B) als handelsonderneming in metaalbewerkingsmachines (www.mondiale.be).
Voor een uitgebreid artikel over een restauratie van een hele mooie La Mondiale, lees https://www.motorklassiek.nl/la-mondiale/16848/.
Bronnen:
https://nl.wikipedia.org/wiki/La_Mondiale
https://cybermotorcycle.com/euro/brands/la-mondiale.htm
Foto: 1935 Levis Twin Port Sport 350cc
Ontwikkelaar Bob Newey construeerde begin jaren 1900 een tweetakt motorfiets bij Norton, maar James Norton vond het niks en besloot de 'fiets' niet in productie te nemen. Vastberaden ging Bob naar de broers van zijn verloofde Daisy, Arthur en Billy Butterfield. Die zagen er wèl wat in. Bob's schoonmoeder kwam met de naam: Levis, dat 'licht' betekent in het Latijn.
Al snel kwam de productie van de tweetakt motorfietsen op gang met één- of tweecilindermotoren. Tweetakt werd destijds door veel constructeurs verafschuwt, maar volgens Bob was dit principe uitermate geschikt voor lichte motorfietsen.
In 1912 ontwikkelde men de Baby Levis met 211cc die tot 1926 werd aangeboden. Bob nam met zijn schoonbroers aan verschillende wedstrijden deel, met name heuvelklimmen, en constateerde dat de tweetakt sneller was wanneer er een geluidsdemper in plaats van een simpele uitlaatpijp werd gemonteerd. Vanaf dat moment werden alle Levis hiermee uitgevoerd.
In 1913 nam het Levis-team deel aan de Tourist Trophy met een tweetakt met dubbele ontsteking.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog produceerde Levis de Popular met 211cc en één versnelling. In 1920 startte men met een 247cc en drieversnellingsbak in de Tourist Trophy en behaalde in de 250cc-klasse plaats 1, 2 en 3! Vele successen zouden volgen.
In 1925 kwam Model K op de markt met onder de framebuis gehangen tank. De motor had een cilinderinhoud van 247cc, een zuiger van gietijzer en smering middels handpomp. Model K kon ook als zijspan uitgevoerd worden.
Ondertussen werden de tweetaktmotoren doorontwikkeld, waarbij Bob Newey vaststelde dat het voornaamste probleem de koeling was. Hij besloot daarom een doorstroomkanaal in de zuigers te construeren. In plaats dat de brandstof direct van het krukashuis in de verbrandingsruimte stroomde, moest de brandstof door het onderste deel van de zuiger stromen, voordat het in het doorstroomkanaal kwam. Hierdoor werd de koeling verbeterd.
Foto: 1932 Levis
De Levis Six Port was de eerste motorfiets met twee doorstroomkanalen. Dit tweetaktmodel werd in 1930 echter uit productie genomen, omdat er problemen optraden met de zuigers. Het oorspronkelijke 247cc model werd tot het einde van de motorfietsproductie in 1940 gebouwd.
Met de tijd werden de Levis-motoren steeds zwaarder en langzamer en evolueerden ze tot doorsnee motorfietsen, met overigens bovengemiddelde kwaliteit. 250cc, 350cc en uiteindelijk zelfs 500cc tweetakt modellen met een topsnelheid van 130 km/u. Met de komst van Ray Mason, die in 1936 een aandeel nam in de onderneming, steeg de cilinderinhoud verder tot 600cc. Ray Mason ontwikkelde in 1938 een motorfiets met demping bestaande uit een schommelarm met hydraulische dempers. Een 350cc zijkleppen motor kwam net voor de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlogsjaren werd men gedwongen over te stappen op de productie van compressoren, waar men mee doorging na 1945. Om misverstanden te voorkomen (met het Amerikaanse jeansmerk Levis, veranderde men de naam in Leviss in de tweede helft van de jaren 1960.
Foto: 1924 Levis Popular; bron classic-motorbikes.net
Foto: 1925 Levis; bron classic-motorbikes.net
Het is niet makkelijk om de geschiedenis van dit Franse merk te achterhalen, omdat de archieven vernietigd zijn. Tevens was Liberia niet scheutig met advertenties of catalogi, waardoor het lastig is de modelnamen en jaartallen ervan te achterhalen. Bronnen baseren zich op herinneringen van de oprichter Gérard Biboud, enkele motorcoureurs en verzamelaars.
Foto: Liberia 175 'Bol d'Or' met Ydral-175cc uit 1957
Antoine Biboud, geboren in 1882, start zijn carrière als slotenmaker en komt via via bij fiets- en autofabrikant Magnat terecht, waar hij de leiding krijgt over de ontwikkelingsafdeling. Onder zijn hoede ontstaat de terugtraprem en een systeem met twee- en drietraps versnellingen. Magnat zal ca. 1910 fuseren met Debon, waaruit Magnat & Debon ontstaat. In 1913 verlaat Antoine Biboud na onenigheid de firma. Tijdens WO I onderzoekt hij of hij zelf een (motor)fietsfabriek kan oprichten. Hij zet de daad bij het woord en start in 1920 in Grenoble een groothandel in fietsen dat uit zal groeien tot fabriek. Acht jaar later komt de eerste Liberia motorfiets op de markt met een Engelse JAP 350cc motor en een Staub-versnellingsbak met drie verzetten. Men verkoopt er krap 70 van het eerste jaar.
In 1933 brengt Liberia fietsen met hulpmotor op de markt van het merk Aubier-Dune, die Biboud een jaar eerder heeft overgenomen.
Na WO II werkt de enorme behoefte aan mobiliteit in het voordeel van Liberia. De productie van gemotoriseerde tweewielers floreert! Het assortiment omvat modellen met 125, 150 en 175cc motoren en zelfs enkele zeldzame 250cc's. Het merendeel is voorzien van een Ydral-motor. Levering geschiedt wereldwijd, met een assemblagefabriek in Marokko.
Foto: Liberia 125cc uit 1954
In de jaren 1950 concentreert Liberia zich op kleine bromfietsen van 48 en 98cc en probeert ook een scooter aan de man te brengen, meeliftend op de hype, maar het wordt geen succes. In 1953 komt er een 125cc motorfietsje met AMC 4-takt motor en een vierversnellingsbak. Bromfietsen maken 50% uit van het productievolume van zo'n 2.000 stuks.
De ontwikkelingen gaan verder in 1957 met 125cc en 175cc Sachs- en Ydral-motorblokken. (Antoine Biboud overlijdt in 1955 en zijn oudste dochter neemt de besturing van de firma over.) Raceversies worden gemaakt met een kuip voor wedstrijden, waarin men succesvol deelneemt. In 1958 heeft men maar liefst 18 modellen: 9 bromfietsen, 5 hulpmotorfietsen en 4 motorfietsen. En dat met een totale productie van 1.437 stuks. De nadruk verlegt zich steeds meer naar de ongemotoriseerde fietsen. Niettemin weet Liberia zich in de niche markt van de sportieve machines staande te houden, alhoewel steeds meer Franse leveranciers verdwijnen. Men besluit daarom in te zetten op andere markten: grasmaaiers, veegmachines en karts. Het aandeel van de gemotoriseerde tweewielers in de Liberia-fabriek liep rap terug en men zag om zich heen allerlei Franse merken verdwijnen. Liberia houdt echter stand, maar moet er uiteindelijk toch aan geloven... men stopt met de gemotoriseerde tweewielerproductie in 1986. De productie van fietsen gaat nog wel door, totdat in 1996 het faillissement wordt aangevraagd.
Foto boven: Liberia 98cc uit 1957.
Foto onder: Liberia Y125 uit 1956
macquet
Frankrijk. 1951-1954
Louis Macquet startte zijn zaak in 1951 in Duinkerken. Hij was een werktuigbouwkundig ingenieur die trolleys maakte voor de industrie en machines om oude banden weer te voorzien van een nieuw loopvlak. Zijn vrouw runde een motorfietszaak, waarin merken als AGF en Motobécane werden verkocht en tevens 'zijspanbakjes'. In 1949 begon het echtpaar Macquet met de bouw van scooters, driewielers en bromfietsen voorzien van een Ydral-motor van 123 of 174 cc, waarvan de laatste motor in een tweewieler redelijk succesvol was in wedstrijden. (Typisch dat alle bronnen als oprichtingsjaar 1951 vermelden, ondanks de bouw van scooters in 1949.)
In 1950 gingen de verkopen steeds beter. De toekomst zag er rooskleurig uit. Zo werd er in 1953 werd een nieuw type driewieler geintroduceerd, waarbij e.e.a. werd afgekeken van Motobécane en Lambretta. De driewielers waren hoofdzakelijk uitgerust met een laadbakje, om de kleine ondernemer tijdens de naoorlogse opbloei te voorzien van goedkoop transport. Verschillende varianten verschenen voor uiteenlopende doeleinden. De motorfietsen lijken geinspireerd te zijn op de Harleys en Indians met zweefzadel(s), leren tassen en grote spatborden.
Toen pakten zich donkere wolken samen boven het echtbaar, wat leidde tot een scheiding en hiermee ook het einde van Macquet als producent.
Helaas is er erg weinig fotomateriaal te vinden van Macquet Moteurs.
MAS
Italië. 1906-1933
Alberico Seiling, een succesvolle motorfietsontwerper, richtte in 1920 zijn eigen motorfietsfabriek op onder de naam MAS (Motocicli Alberico Seiling). Zijn eerste producten hadden 148cc, 173cc en 244cc motoren met trapversnellingen en grote vliegwielen aan de buitenkant. De productie in de jaren '30 concentreerde zich op voordelig geprijsde 248cc, 348cc en 568cc zijkleppers, samen met een Lusso Turismo-model met een 498cc motor met bovenliggende nokkenas. De meeste modellen uit de late jaren '30 boden achtervering en alle modellen hadden schuine cilinders. Er was ook een tweetakt, de Lapetta.
Foto's onder: 1. MAS, vermoedelijk jaren 1950; 2. MAS Stella Alpina 1949; 3. MAS 1934
Tijdens de Tweede Wereldoorlog leverde MAS de Italiaanse strijdkrachten 498cc ohv eencilindermotoren en een 173cc tweetaktmotoren. Een innovatieve 122cc-single, de Stella Alpina, werd eind jaren '40 geïntroduceerd. Het had een boveneinde gegoten in de vorm van twee concentrische cilinders met een binnencilinder verbonden met een buitencilinder door een reeks verticale vinnen. De theorie erachter was dat een dergelijke configuratie de motor koel zou houden bij lage snelheden. Het was helaas geen commercieel succes. Meer conventionele modellen in de jaren 50 hadden 173cc ohv- en ohc-motoren, en een interessante 500cc ohc-twin die bedoeld was om te racen heeft het prototype-stadium nooit verlaten. Voordat het bedrijf failliet ging, had MAS zich beperkt tot het maken van utilitaire 124cc-tweetaktmotoren en een 49cc-miniscooters met Sachs-motor. Dit eerbiedwaardige Milanese bedrijf sloot zijn deuren in 1956.
Foto: NUT 600cc Racer uit 1920; bron New Zealand Classic Motorcycles Museum
Hugh Mason was een motorfietsfanaat en dus moest hij ooit zelf zijn eigen motorfietsen bouwen. Dat deed hij door in 1906 in Newcastle Upon Tyne een werkplaats te openen. Blijkbaar was hij zou gecharmeerd van de vestigingsplaats, dat hij zijn motorfiets hiernaar vernoemde: N.U.T. Hij had ook een constructeur als compagnon, Jack Hall. Hun eerste motorfiets bezat een MMC-motorblok dat zijn krachten overbracht naar het achterwiel middels de in die tijd gebruikelijke riem. Starten deed je met een slinger.
In de jaren hierna construeerde Hall verschillende prototypes, die uiteindelijk de modelreeks vormden die NUT in 1912 op de markt bracht. De productie van de seriemodellen deden Mason en Hall overigens niet zelf; dat werd uitbesteed aan de firma William Angus, Sanderson and Company, die mede een aandeel namen in NUT.
De in 1912 geïntroduceerde modellen bestonden uit een zeer lichte motorfiets zonder voorvering. Onvoorstelbaar! En dat op de slechte wegen van destijds... Het motorblok was een V-twin van JAP. Er waren ook nog twee andere V-twin modellen verkrijgbaar; de ene met een Rêve-motorblok (Zwitsers), de andere een speciale raceversie met 350cc JAP-motor.
Voor de Junior TT van 1913 ontwikkelde men een model met een 350cc V-twin kopkleppenmotor van JAP. Hiernaast verschenen er 350cc, 375cc en 500cc zijkleppers en zelfs een zijspan met 775cc. Bovendien nog een straatversie van een racer waarmee met de TT won. Hierna volgden toermodellen met kettingaandrijving.
Foto: NUT 500cc V-twin uit 1920; bron Motormania
De Eerste Wereldoorlog brak aan. Men bouwde voor het Britse leger een serie van twintig 1000cc zijspannen waarmee gewonden konden worden vervoerd, maar hierna liep de orderportefeuille snel leeg en werden er enkel nog kogelhulsen gefabriceerd.
Na de oorlog werd de productie van motorfietsen weer hervat in een groter pand en bracht men een luxueuze 500cc op de markt. Maar juist op het moment, dat de orders hiervoor binnen moesten komen, trok de firma William Angus, Sanderson and Company zich terug met hun kapitaal. Rampspoed! Rekeningen konden niet meer worden betaald en er bleef niets anders over dan faillissement. Dit moet circa 1920-21 zijn geweest, want in 1921 kocht Robert Ellis de onderneming op en gaf het de naam Hugh Mason & Company. De productie van de 500cc werd opnieuw opgepakt. Hiernaast ontstonden sportieve tweecilindermodellen die een topsnelheid van 112 km/u bereikten. Maar helaas, de verkoop sloeg niet aan en al snel was er een negatieve cash flow. Zo snel, dat al in 1922 de deuren opnieuw gesloten moesten worden.
Maar zoals het zovele kleine Britse bedrijven ondergaat, herrijzen ze vaak weer uit de as. Dat gebeurde in 1923 na een reorganisatie, waarna NUT met een 698cc motorfiets op de markt kwam, ontwikkeld door W.C. Thompson. Kenmerken voor 'de fiets' was de cilindervormige tank.
In 1927 breidde men het gamma uit met een 172cc model met Villiers-motorblok en een Speedway-model met een zeer korte wielbasis en een 350cc eencilinder kopklepper.
Pierce
Verenigde Staten. 1909-1914
Bron foto: riders.drivemag.com
Wist je dat een van de oprichters van het luxueuze Amerikaanse automerk Pierce-Arrow er een luxueus motorfietsmerk op nahield? George Pierce - eind 19e eeuw begonnen met de fabricage van badkuipen, koelkasten en vogelkooien - bezat namelijk een fietsfabriek, Pierce Cycle Company in Buffalo, New York, waarvan hij in 1908 de leiding overgaf aan zijn zoon Percy. Percy reisde naar Europa om daar kennis op te doen en kwam terug met een viercilinder FN-motorfiets met cardanaandrijving; de eerste viercilinder motorfiets ter wereld. Percy was hiervan zó onder de indruk, dat hij deze in zijn fietsfabriek wilde nabouwen; Chinezen waren dus niet de eersten die alles kopieerden?
Foto's afkomstig van riders.drivemag.com en tonen een viercilinder Pierce uit 1910.
In 1909 kwam de Pierce viercilinder op de markt. Men had zich weliswaar laten inspireren door de Belgische FN, maar toch duidelijk een afwijkende motorfiets geconstrueerd. De viercilinder lijnmotor van 696cc had zijdelings staande ventielen en beide nokkenassen lagen onderin het krukashuis. Er zat een decompressiemechanisme op, die het starten vergemakkelijkte. De aandrijving naar het achterwiel geschiedde direct zonder koppeling of versnellingsbak. Het frame bestond uit dikke buizen, die onderin bevestigd waren aan het motorblok. De bovenste buis deed tevens dienst als brandstoftank en olietank. Door de buizen leidde men de bedieningskabels, wat een strakke afwerking als gevolg had. De 125 kg machine kon een topsnelheid halen van krap 100 km/u, dat in zijn tijd over onverharde paden natuurlijk enorm was.
In 1910 kwam Pierce met een verbeterde versie met een meerschijvenkoppeling en een tweeversnellingsbak en presenteerde een eencilindermodel met 592cc. Plof-plof-plof, zal het waarschijnlijk hebben geklonken.
De 696 cc viercilinder nam succesvol deel aan verschillende races. Helaas geraakte de firma in financiële moeilijkheden omdat de markt voor hun dure, 'high-end' motorfietsen erg klein was en men geen volume kon draaien. In 1914 ging men failliet na 500 gebouwde 'fietsen'.
Ik heb nog een test gevonden op riders.drivemag.com - waar ook veel foto's vandaan komen -, waarin je kunt lezen hoe deze schitterende 'fiets' rijdt:
Sylvester H. Roper uit Boston, Massachusetts (VS) is hoogstwaarschijnlijk degene die de eerste motorfiets bouwde in 1867. Dus eerder dat Gottlieb Daimler die in 1885 zijn 'Reitwagen' de schuur uitrolde. Overigens zijn er bronnen die beweren, dat de Fransman Michaux-Perreaux de eerste was, omdat hij ook circa 1867 op de weg verscheen met een mechanisch aangedreven tweewieler. Alhoewel de beide pioniers niet een diesel- of benzinemotor toepasten, maar stoom, kun je je nog afvragen of het wel een motorfiets was... Het waren in ieder geval mechanisch aangedreven tweewielers.
Foto's boven en onder: Roper eerste type. Bron: William Eggers Motorcycles.
Foto rechts: Sylvester Roper bij een van zijn modellen.
Roper promote zijn tweewieler als 'Steam Velocipede' of 'Steam-Propelled Bicycle'.
Zijn eerste model had een speciaal gebouwd frame van hout met houten spaakwielen met daarom heen stalen banden. Om gas te geven, diende je de complete stuurwielstang met beide handen te draaien. Naar voren draaien betekende gas open, naar achteren draaien betekende de rem op het voorwiel activeren middels een kettinkje. Op dat voorwiel zaten ook de voetsteunen. Enige lenigheid in de bochten was dus wel geboden. Een handpomp liet water van de tank naar de boiler stromen. Die tank vormde tevens het zadel en de boiler was een enorme ketel in het midden van het frame gehangen met een flinke schoorsteen die achter de rug van de bestuurder omhoog stak. Bijna lachwekkend gezicht moet het zijn geweest om de bestuurder voorbij te zien 'gassen'.
Twee cilinders met een boring van 57mm bevonden zich aan weerszijden van het frame, vanaf het bovenste deel van de ketel nabij de schoorsteen, en verbonden twee krukken op het achterwiel. De uitlaatstoom ging via buizen naar de voet van de schoorsteen en zorgde voor tractie.
Na Roper's eerste prototype van 1867 bouwde hij een tweede model in 1884 dat verder werd ontwikkeld tot in 1896. Dit model was gebaseerd op een conventioneel rijwielframe. Eigenlijk kwam deze 'motorfiets' voort uit een opdracht van kolonel Albert Pope, die Roper de opdracht gaf een gangmakersmotofiets ('pacer') te bouwen voor zijn wielerploeg. Gemotoriseerde 'pacers' waren onlangs op de markt gekomen met op DeDion-gebaseerde benzinemotoren, maar dit waren onbetrouwbare motoren. Pope - eigenaar van de fietsfabriek Pope Columbia - leverde Roper een fietsframe en zo ontstond er een nieuw model met een verbeterde eencilinder kolenstoommachine. Het gewicht inclusief kolen en water was 68 kg. De krant Daily Globe schatte het vermogen op 8 pk.
Roper reed zelf vaak op zijn motorfiets van huis naar zijn werk, een afstand van 12 kilometer, dat tevens het maximale bereik was van de boiler. Hij beweerde dat zijn machine elke heuvel kon beklimmen en elk paard kon ontlopen. Hij werd gevraagd om dit te demonstreren in een Velodrome; betonnen wielerbaan. Hij bracht daar eerst de wielrenners op gang om vervolgens - opgejaagd door het publiek - met volle stoom naar een snelheid krap 60 km/u te 'blazen'. Plotseling trok Roper bleek weg en zijn machine kwam tot stilstand, waarbij Roper er vanaf viel en meteen stierf. Naar men zei stierf hij 'natuurlijke dood'. Roper was toen 72.
De stoommotorfiets werd overigens nooit een succes. De beperkte actieradius en het vervoeren van een boiler met kokend water onder je billen... is allesbehalve veilig. Niettemin zouden er verschillende fabrikanten komen, die het ook uitprobeerden, veelal met de boiler boven het voorwiel.
Foto onder: Roper's tweede en laatste model gebaseerd op Pope Columbia fietsframe (1884-1896).
vyatka
Rusland. 1956-1979
In de jaren 1950 deed de scooter in Rusland zijn intrede. Zoals toen gebruikelijk kopieerden de Russen simpelweg een Westers fabrikaat, in dit geval Vespa. En zoals eveneens in Rusland vaak gebeurde, werden voertuigen vernoemd naar een regio, stad, rivier of gebergte waar de fabriek stond. In dit geval is de naam van de scooter - Vyatka - afkomstig van de gelijknamige rivier en van een paardenras dat rondom de fabriek liep. In de plaats Vyatskiye Polyana, diep in Siberië, stond de fabriek VPMZ die in 1940 was opgericht om wapens te produceren. Na de Tweede Wereldoorlog schakelde men over op vriendelijker producten, zoals grammofoons, scharen om schapen mee te knippen en kooien voor dieren. De afzet voor de klassieke grammofoons nam in de jaren '50 af en dus was er ruimte voor iets anders: een scooter!
Foto's hieronder: V-150P
In 1955 rolden de eerste exemplaren van de band met 150 cc 4,5 pk motorblok. Een drieversnellingsbak bracht je naar een topsnelheid van 80 km/u. Ten opzichte van het voorbeeld, de Vespa, hadden de Russen de scooter voorzien van dikker staal en bredere banden. 300.000 stuks werden ervan gebouwd. Dit was het model VP-150 waar Piaggio - fabrikant van Vespa - niet blij mee was. Want de Russen betaalden geen enkele cent aan licentie, terwijl zij ondertussen allerlei varianten bedachten; met laadbak, met voorbank voor twee passagies, e.d.. Maar blijkbaar waren de Russen toch gevoelig voor de protesten van Piaggio, want in 1966 werd de V-150M geïntroduceerd als opvolger van de VP-150. Het had dezelfde motor welke nu centraal was gemonteerd om het een betere stabiliteit te geven. Het buizenframe leek veel op dat van een Lambretta. Met de jaren evolueerde de scooter en kreeg in 1973 elektronische ontsteking en de naam Vyatka-3 Elektron. In 1979 eindigde de productie na 1.000.000 stuks. Echter, men bleek erg ijverig geweest te zijn met de fabricage van onderdelen, want dealers konden nog scooters verkopen tot in 1989 en reserveonderdelen leveren tot in 1999. In dat jaar bracht VPMZ onder zijn nieuwe naam Molot een 50 cc scooter op de maakt met de modelnaam Strish, waarbij de motor van het Oost-Duitse Simson afkomstig was. Een luchtgekoeld blokje met vier versnellingen. Toen de Duitsers in 2002 de fabriek sloten, nam Molot de machinerie over.
Foto onder: VP-150T uit 1960 die als motortaxi werd ingezet. Slechts 50 van gebouwd.
Foto's onder: varianten voor allerlei vormen van transport
Foto's onder: het tweede model V-150M
De firma Jakob Zehnder & Söhne Co. bouwde gedurende de WO I uitrustingen voor het Franse leger. Na het beëindigen van deze oorlog waren de gouden tijden voorbij voor de firma. De gebroeders Walter en Robert Zehnder reisden toen naar Duitsland waar zij een Gockerell 110cc motorfiets kochten met het doel om deze ook te produceren. Daarmee startten zij in licentie in 1923. Het was een lichte, onderhoudsvrije, zuinige motorfiets. In de volksmond kreeg deze lichte motorfiets de bijnaam "Zehnderli" wat een Zwitsers verkleinwoord is van Zehnder.
De motorfiets was opgebouwd uit een versterkt fietsframe, Bosch-magneetontsteking, riemaandrijving en carbidverlichting. In 1925 verscheen een damesmodel met makkelijke instap en nam men deel aan betrouwbaarheidsritten, waarbij men zelfs een gouden medaille behaalde. In 1927 werd de carbidverlichting vervangen door elektrische verlichting. Ondertussen werkten er bijna 80 mensen in de Zehnder-fabriek, die ook 125cc motorfietsen prepareerden voor allerlei wedstrijden, zoals 'Bergrennen' en de Parijs-Nice lange-afstandswedstrijd. Het dealernetwerk had zich in 1926 uitgebreid tot 169 in Zwitserland met een jaarproductie van 1.500.
In mei 1928 verscheen een nieuwe 250cc met een in eigen beheer ontworpen tweetaktmotor en drieversnellingsbak. Het was echter een onvoldoende uitontwikkelde constructie, maar desondanks behaalde Otto Zehnder - na enkele valpartijen - de tweede plaats in de Klausenrennen van 1929.
Financieel bleek het steeds lastiger te worden voor de familie Zehnder om de boel draaiende te houden en helaas moest er in 1930 surseance van betaling aangevraagd worden. Ene Alfred Gautschi was de redder en nam het bedrijf over om het vervolgens Maschinenfabrik Gränichen AG (MAFAG) te noemen. De familie Zehnder nam afstand en richtte zich op de productie van verwarmingsradiatoren. De productie van de "Zehnderli" werd door MAFAG nog enkele jaren voortgezet, tot in 1939 - het jaar waarin oprichter Jakob Zehnder - stierf.
foto pantheonbasel.ch