The Cars of BMC

€ 39,75

The Cars of BMC

hardcover; 21 x 25 cm; 304 pag; 440 foto's; Engels

 

Eens was de Britse automobielindustrie hèt voorbeeld van succes. Het bracht moderne, prachtige automobielen voort, die helaas door velen zijn vergeten. Dit boek brengt een groot aantal weer tot leven. Het beschrijft namelijk het ontstaan en de ontwikkeling van de British Motor Corporation (BMC) totdat het onderdeel werd van British Leyland in 1968.

Het begint met de geschiedschrijving van de twee bedrijven, die BMC zouden vormen: Austin en Morris. De boerenzoon Herbert Austin, die op 17-jarige leeftijd begon te werken in Australië en eind 19e eeuw een tricar ontwikkelde die gebaseerd was op een Léon Bollée. Door een ruzie met zijn werkgever Vickers, startte hij zijn eigen autofabriek in 1905 die rap uitgroeide tot een van de grootste in Groot-Brittannië.

William Richard Morris – later Lord Nuffield genoemd – zette in 1892 een fietswerkplaats op en bouwde zijn eerste auto in 1913. Ook Morris groeide snel. De auteur – Graham Robson – vertelt over hoe Austin en Morris al in 1924 spraken over een samenwerking en dat General Motors interesse toonde in overname van beide bedrijven. De samensmelting van Austin en Morris/Nuffield Organization kwam uiteindelijk in 1951 tot stand toen Lord Nuffield met Leonard Lord de handtekening onder een contract zetten.

De voornaamste personen uit de BMC-directie en het management krijgen aandacht in een separaat hoofdstuk. Namen als Alec Issigonis, George Harriman, Gerald Palmer en Joe Edwards. Vervolgens – en dan zijn wij aanbeland op pagina 50 – de beschrijving van de modellen per merk die BMC voortbracht, met in kaders de voornaamste specificaties. Austin met de A30 voor de werknemer tot aan de Princess voor de directeur, de 3-Litre en uiteraard de Mini. Austin-Healey vanaf de 100 BN1 tot aan de Sprite Mk IV. De auteur heeft ook een hoofdstuk gewijd aan de Metropolitan, die BMC voor Nash bouwde en uiteraard aan het statige merk Vanden Plas met zijn Farina-koetswerken en later simpelweg een luxe variant gebaseerd op de Austin 1100/1300. Dan Morris met zijn Minor in vele verschijningen, de Oxford, de Mini, 1800, enz. ‘Morris Garages’, oftewel MG, ontbreekt uiteraard ook niet. Onder BMC-vlag verscheen als eerste de TD.

Dan Riley, dat lange tijd zijn onafhankelijk binnen het concern behield, maar uiteindelijk ook ten prooi viel aan de ‘badge-engineering’ met de Elf en Kestrel 1100/1300. Wolseley ging het minder goed af, want al snel waren de modellen luxe afgeleiden.

Voorgaande merken met hun modellen worden goed beschreven, waarbij het niet simpelweg fotootjes zijn met tekst. Neen, de auteur gaat in op allerlei technische en commerciële details. Het is meer tekst dan pagina’s vol foto’s, waarmee het een mooi stuk geschiedschrijving is.

Op pagina 240 aanbeland, wordt een hoofdstuk gewijd aan de modellen die British Leyland erfde van BMC, zoals de Maxi, Marina, Mini, MG’s enz. Hierna een overzicht van de projectnummers die BMW-design voerde – de ADO-nummers - met omschrijving van het prototype. De carrosseriebouwers Pressed Steel, Fisher & Ludlow, Nuffield Bodies en enkele anderen worden kort beschreven.

Zoals wij weten, produceerde BMC ook veel buiten Groot-Brittannië; Italië, Spanje, Zuid-Afrika, Australië, India. Nooit geweten dat er een Riley 4/68 pick-up was. Dat lees je dus in dit boek.

Graham Robson rondt zijn boek af met een schematisch overzicht van alle BMC-modellen en hun productiejaren, een beschrijving van de motoren, productieaantallen en winstcijfers van BMC.

In mijn ogen een prachtig boek dat op zeer gedetailleerde wijze een (bijna) vergeten autofabrikant de aandacht schenkt, die het verdient.

Vanwege Brexit dienen er douanekosten betaald te worden, welke in de prijs zijn verwerkt.